ECLI:NL:RBDHA:2020:1359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
C/09/587305 / FA RK 20-233
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opvolgende rechterlijke machtiging in het kader van de Wet zorg en dwang voor een cliënt met dementie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2020 een beschikking gegeven inzake een opvolgende rechterlijke machtiging voor een cliënt, geboren in 1940, die lijdt aan dementie. Het verzoek tot het verlenen van deze machtiging werd ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 22 januari 2020, met als doel de cliënt voor de duur van twee jaar in een zorginstelling te laten verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt niet bereid was om te worden gehoord en dat zij zich verzet tegen het verblijf in de zorginstelling. Tijdens de mondelinge behandeling waren de advocaat van de cliënt, een waarnemend arts, de dochter van de cliënt en een verpleegkundige aanwezig. De advocaat vroeg om afwijzing van het verzoek, maar de waarnemend arts verklaarde dat de cliënt medicatie en behandeling weigert en dat zij niet in staat is om zelfstandig thuis te verblijven.

De rechtbank heeft op basis van de overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting geconcludeerd dat de cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, wat leidt tot ernstig nadeel, waaronder verwaarlozing en bedreiging van de veiligheid. De rechtbank oordeelde dat voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om dit ernstig nadeel te voorkomen. Er zijn geen minder ingrijpende maatregelen beschikbaar. De rechtbank heeft daarom de machtiging verleend voor de duur van twee jaar, tot en met 3 februari 2022, en het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is gegeven door rechter mr. L. Koper, bijgestaan door griffier mr. B.T.E. Groenendijk-Muller, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/587305 / FA RK 20-233
Datum beschikking: 03 februari 2020
Opvolgende rechterlijke machtiging
Beschikkingnaar aanleiding van het op 22 januari 2020 door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een opvolgende machtiging voor de duur van twee jaar als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[de vrouw]
hierna te noemen: cliënt,
geboren op [geboortedag] 1940 te [geboorteplaats] ,
wonende en verblijvende in de accommodatie [woonplaats]
advocaat: mr. M.G. Eckhardt te 's-Gravenhage.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op
22 januari 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een overzicht van de aanvraag opgesteld door het CIZ op 15 januari 2020;
- de op 10 januari 2020 ondertekende medische verklaring van een ter zake kundige
[arts 1] , die cliënt met het oog op de machtiging kort te voren heeft
onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was;
- een verklaring van de [zorgaanbieder] specialist
ouderengeneeskunde van de accommodatie waarin cliënt is opgenomen
van 8 januari 2020;
  • een zorgplan van 7 januari 2020;
  • een indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van
13 april 2018.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
03 februari 2020.
1.3
Ter zitting waren de volgende personen aanwezig, die door de rechtbank de zijn
gehoord:
- de advocaat van cliënt,
- de waarnemend [arts 2] ,
- de [dochter van cliënt] ,
- een verpleegkundige van de afdeling.
1.4
De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënt niet bereid was zich te doen horen. De cliënt heeft vóór aanvang van de zitting aangegeven dat zij geen zin had om met de rechtbank te praten en eerst een sigaret wilde gaan roken, waarna zij naar het balkon op de afdeling is gelopen. De rechtbank heeft cliënt buiten opgezocht waar zij heeft verklaard dat zij niet gehoord wil worden. Uit de bewoordingen van cliënt was op te maken dat zij het er niet mee eens is om langer in het woonzorghuis te verblijven.

2.Verweer

De advocaat heeft ter zitting namens cliënt afwijzing van het verzoek gevraagd. De advocaat heeft zich voorts aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De waarnemend arts heeft ter zitting verklaard dat cliënt binnen het woonzorghuis verblijft, maar medicatie, behandeling en medicatie weigert. Cliënt laat niemand binnen op haar kamer en geeft aan dat ze hier niet wil zijn. De diagnose dementie is gesteld. Zoals cliënt nu is, zal zij niet in staat zijn zelfstandig thuis te verblijven.

3.Beoordeling

3.1
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten dementie.
3.2
Deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit:
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang;
- bedreiging van de veiligheid van de cliënt al dan niet doordat zij onder invloed van een
ander raakt.
3.3
De voortzetting van het verblijf is noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
3.4
Er zijn geen minder ingrijpende maatregelen om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
3.5
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen voortzetting van het verblijf.
3.6
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een opvolgende rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in de Wzd. De machtiging zal conform het verzoek worden verleend voor de duur van twee jaar.

4.Beslissing

De rechtbank:
verleent een opvolgende rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van:
[de vrouw]
geboren op [geboortedag] 1940 te [geboorteplaats]
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 03 februari 2022.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Koper, rechter, bijgestaan door mr. B.T.E. Groenendijk-Muller als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 03 februari 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 februari 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.