In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft het beroep aangehouden vanwege de coronamaatregelen, die de mogelijkheden van verweerder beperkten om eiser in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag te onderbouwen. Na versoepeling van deze maatregelen heeft de rechtbank besloten het beroep te beoordelen zonder een zitting te houden, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, hoewel partijen het erover eens zijn dat verweerder te laat heeft beslist, eiser geen gronden heeft ingediend tegen het besluit van verweerder om de verblijfsvergunning te verlenen. Verweerder heeft op 17 juli 2020 alsnog een besluit genomen, waarbij de aanvraag van eiser is ingewilligd met terugwerkende kracht. Hierdoor is het procesbelang van eiser komen te vervallen, wat betekent dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 262,50 aan proceskosten aan eiser, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft dit bedrag vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp), waarbij rekening is gehouden met de aard van de zaak. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier, en is bekendgemaakt op 4 september 2020.