In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2020 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1946. De officier van justitie had op 31 januari 2020 verzocht om verlenging van de eerder opgelegde crisismaatregel, die op 30 januari 2020 was ingesteld. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 3 februari 2020 gehouden, waarbij de betrokkene, zijn advocaat, de behandelend arts, een co-assistent en een verpleegkundige aanwezig waren.
De betrokkene heeft verweer gevoerd en aangegeven dat hij niet vrijwillig naar het ziekenhuis wil, maar dat hij zich samen met zijn vrouw op een 'eilandje' wil terugtrekken. De advocaat heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft ook aangevoerd dat de betrokkene op vrijwillige basis in het ziekenhuis wil blijven. De behandelend arts heeft echter verklaard dat de thuissituatie problematisch is en dat de betrokkene zonder noodzakelijke zorg niet kan functioneren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, waaronder ernstig lichamelijk letsel en psychische schade, veroorzaakt door een psychische stoornis. De rechtbank oordeelt dat de voorgestelde verplichte zorg noodzakelijk is om het nadeel af te wenden en dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn. De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is verleend voor een periode van drie weken, met specifieke maatregelen zoals toediening van medicatie en beperking van de bewegingsvrijheid. De beschikking is gegeven door mr. L. Koper, rechter, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 februari 2020.