ECLI:NL:RBDHA:2020:13683
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- G.J. Tingen
- A.K. Mireku
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep van ongedocumenteerde vreemdeling inzake LVV-formulier en procesbelang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2020 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure van een ongedocumenteerde vreemdeling, eiser, die in de Landelijke Vreemdelingenvoorziening (LVV) verblijft. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser verzocht de rechtbank om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser geen middelen van bestaan had en daarom geen griffierecht hoefde te betalen.
De rechtbank onderzocht vervolgens of eiser procesbelang had bij zijn beroep. Eiser stelde dat hij wilde weten of het LVV-formulier dat aan hem was verstrekt, gelijkgesteld kon worden met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overwoog dat voor procesbelang vereist is dat het resultaat van het beroep feitelijke betekenis heeft voor de indiener. Aangezien eiser al opvang genoot op de LVV-locatie, concludeerde de rechtbank dat er geen feitelijke betekenis was aan de beantwoording van de rechtsvraag over het LVV-formulier. Het belang dat eiser had was louter principieel, wat onvoldoende was voor het aannemen van procesbelang.
Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.