In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Algerijnse nationaliteit, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat Algerije als veilig land van herkomst wordt beschouwd. Eiser stelde dat hij geen toekomst had in Algerije vanwege de slechte economische situatie en problemen met de familie van zijn ex-vriendin, die hem eerder had aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig achtte, maar dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Algerije in zijn geval niet als veilig land van herkomst kon worden beschouwd. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat hij niet de bescherming van de Algerijnse autoriteiten kon inroepen, wat hij niet had gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Mireku, in aanwezigheid van griffier mr. L.A. Super.