ECLI:NL:RBDHA:2020:13689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
NL20.19945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse nationaliteit op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Algerijnse nationaliteit, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat Algerije als veilig land van herkomst wordt beschouwd. Eiser stelde dat hij geen toekomst had in Algerije vanwege de slechte economische situatie en problemen met de familie van zijn ex-vriendin, die hem eerder had aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig achtte, maar dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Algerije in zijn geval niet als veilig land van herkomst kon worden beschouwd. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat hij niet de bescherming van de Algerijnse autoriteiten kon inroepen, wat hij niet had gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Mireku, in aanwezigheid van griffier mr. L.A. Super.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.19945 (beroep) en NL20.19946 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 11 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en d, van de Vw 2000. Ook is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en is een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder is vervolgens met voorafgaande kennisgeving evenmin verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum] .
1.1.
Eiser heeft op 11 juli 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij geen toekomst heeft in Algerije vanwege de slechte economische situatie en dat hij problemen heeft met de familie van zijn ex-vriendin. Hij is een keer aangevallen door de neef van deze ex-vriendin, omdat de relatie niet was toegestaan. Eiser heeft kort daarna een tegenaanval gedaan. Vervolgens is hij naar een andere stad gevlucht en heeft Algerije verlaten.
1.2.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen met de familie van zijn ex-vriendin.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook wordt eiser geloofd in zijn verklaringen over zijn problemen met de familie van zijn ex-vriendin. Verweerder heeft de aanvraag van eiser echter afgewezen, omdat Algerije als veilig land van herkomst kan worden beschouwd en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Daarbij heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij eventuele problemen niet de bescherming van de (hogere) autoriteiten kan inroepen. Ook heeft eiser waarschijnlijk te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument vernietigd of zich daarvan ontdaan, aldus verweerder.
3. Eiser voert aan dat hij duidelijk en consequent is in zijn asielrelaas. Op pagina 9 van het rapport van het gehoor veilig land van herkomst heeft eiser verklaard dat verweerder
het aspect “eerwraak” niet begrijpt. De relatie van eiser met hun zusje/nichtje op veertienjarige leeftijd is niet passend binnen de Algerijnse cultuur en dient daarom gewroken te worden. Eiser is derhalve van mening dat hij zijn leven in Algerije niet zeker is. De Algerijnse autoriteiten kunnen hem niet effectief tegen eerwraak beschermen zodat zijn asielaanvraag door verweerder ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiser heeft bovendien verschillende familieleden in de Europese Unie en acht daarom een inreisverbod voor de duur van twee jaar onevenredig hard.
Oordeel rechtbank
4.1
De rechtbank overweegt dat verweerder eisers asielaanvraag mede heeft afgewezen als kennelijk ongegrond omdat Algerije een veilig land van herkomst is.
4.2.
Algerije is door verweerder als een veilig land van herkomst aangemerkt en dit is na meerdere herbeoordelingen gehandhaafd gebleven. [1] Dit betekent dat een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit Algerije geen internationale bescherming nodig hebben. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 8 maart 2017 [2] geoordeeld dat verweerder Algerije heeft mogen aanwijzen als veilig land van herkomst. Dit is door de Afdeling daarna meermaals herhaald, laatstelijk bij de uitspraak van 10 januari 2020 [3] . Omdat een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat Algerije veilig is, ligt het op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de aanmerking van Algerije als veilig land van herkomst voor hem niet geldt. Hierbij geldt een hoge drempel.
4.3
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat aanleiding is om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en daarom in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De enkele, niet onderbouwde stelling van eiser dat hij bij terugkeer naar Algerije een risico zou lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [4] omdat de autoriteiten hem niet effectief kunnen beschermen, is daartoe onvoldoende. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is om de bescherming van de Algerijnse autoriteiten in te roepen. Eiser heeft geen aangifte gedaan of geïnformeerd bij de politie of zij hem bescherming kunnen en willen bieden tegen de bedreigingen. Van hem mag redelijkerwijs worden verwacht dat hij dergelijke inspanningen wel verricht, tenzij sprake is van een situatie waarin het inroepen van bescherming bij voorbaat zinloos is. Van dit laatste is in dit geval niet gebleken.
4.4
Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije op dit moment voor hem geen veilig land is, heeft verweerder de asielaanvraag van eiser op goede gronden afgewezen als kennelijk ongegrond.
5. De rechtbank stelt verder vast dat eiser niet heeft bestreden dat verweerder zijn asielaanvraag (onder meer) heeft afgewezen op de grond dat hij waarschijnlijk te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument, dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan zoals bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Ook om die reden heeft verweerder eisers asielaanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
6. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 mocht verweerder daarom bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Het dwingende karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 brengt met zich dat verweerder vervolgens een inreisverbod oplegt. Verweerder heeft in de niet onderbouwde stellingen van eiser geen humanitaire of andere (individuele) omstandigheden hoeven zien op grond waarvan hij in redelijkheid van het uitvaardigen van het inreisverbod had moeten afzien dan wel de duur ervan te verkorten.
Conclusie
7. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak NL20.19945
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
in de zaak NL20.19946
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid vanmr. L.A. Super, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2017-2018, 19637, nr. 2392, 11 juni 2018 en brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 30 september 2020, kenmerk 2592622.
4.Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.