ECLI:NL:RBDHA:2020:13791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20.2068 en 20.2187 en 20.2189 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvragen voor kort verblijf door vreemdelingen met Syrische en staatloze nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van visumaanvragen voor kort verblijf door vier eisers, waarvan de meesten Syrische nationaliteit hebben en één staatloos is. De aanvragen werden afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, omdat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres 1 om tijdig terug te keren naar haar land van herkomst. De rechtbank oordeelde dat eiseres 1 niet voldoende sociale en economische binding met haar land had aangetoond. De aanvragen van de andere eisers werden afgewezen omdat zij geen geldige reisdocumenten konden overleggen. De rechtbank heeft de bezwaren van de eisers ongegrond verklaard, waarbij zij de beoordelingsruimte van de verweerder in acht nam en concludeerde dat de afwijzingen op goede gronden waren gebaseerd. De rechtbank heeft ook het beroep op humanitaire gronden afgewezen, omdat de eisers in een ander land elkaar konden ontmoeten en de ziekte van eiseres 1 niet als uitzonderlijke situatie werd erkend. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er stond geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2068, AWB 20/2189 en AWB 20/2187
V-nummers: [V-nummer eiseres 1] , [V-nummer eiser 2] en [V-nummer eiseres 3]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaken tussen

[eiseres 1] ,

geboren op [geboortedatum eiseres 1] , van Syrische nationaliteit, eiseres 1
en
[eiser 2],
geboren op [geboortedatum eiser 2] , staatloos, eiser 2
en
[eiseres 3],
geboren op [geboortedatum eiseres 3] , staatloos, eiseres 3
en
[eiser 4],
geboren op [geboortedatum eiser 4] , van Syrische nationaliteit, eiser 4
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: [naam] ),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met afzonderlijke besluiten van 4 september 2019 heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlening van een visum voor kort verblijf met als doel ‘familiebezoek’ afgewezen. De daartegen ingestelde bezwaren zijn bij afzonderlijke besluiten van 13 februari 2020 (de bestreden besluiten) ongegrond verklaard.
Op 11 maart 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2020. Eisers en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook was ter zitting aanwezig mevrouw
[naam] , een kennis van eisers. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eisers zijn familieleden van elkaar. Eiseres 1 heeft de Syrische nationaliteit. Zij woont in [land] en is gehuwd. Zij heeft vijf meerderjarige kinderen waarvan er drie met hun gezin in Nederland wonen en twee in [land] , namelijk eisers 2 en 3. Eisers 2 en 3 zijn staatloos. Eiser 4 heeft de Syrische nationaliteit en is de zoon van eiseres 3. Eisers hebben op 28 augustus 2019 verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf. Zij willen in Nederland op bezoek bij de heer [naam] , de zoon, broer en oom van eisers (hierna: referent).
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres 1 afgewezen, omdat er redelijke twijfel bestaat over haar voornemen om tijdig terug te keren naar [land] . Eiseres 1 heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij een zodanige sociale en economische binding heeft met [land] dat een tijdige terugkeer is gewaarborgd. Verweerder heeft de aanvragen van eisers 2 en 3 afgewezen, omdat zij geen geldige reisdocumenten hebben overgelegd. Bij hun aanvragen hebben eisers namelijk een ‘Syrian Travel Document for Palestinian Refugees’ overgelegd. Dit wordt, zoals blijkt uit Annex 10 [1] bij de Visumcode [2] , niet door de Nederlandse autoriteiten erkend. In het verweerschrift heeft verweerder verduidelijkt dat Nederland dit document niet erkent, omdat het document niet voldoende is beveiligd tegen fraude en vervalsingen. Verweerder heeft verder geen toepassing gegeven aan artikel 25, eerste en derde lid, van de Visumcode, omdat familiebezoek niet valt aan te merken als een dusdanige uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in dit artikel. Verder blijkt niet dat eisers en referent elkaar niet op een andere wijze kunnen zien. Verweerder heeft de aanvraag van eiser 4 afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder ii, van de Visumcode. Nu de aanvraag van eiseres 3, de moeder van eiser 4, is afgewezen en het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond is verklaard, komt het specifieke doel waarvoor het visum is aangevraagd te vervallen.
Ten aanzien van de aanvraag van eiseres 1
3.1.
Eiseres betwist dat haar tijdige terugkeer niet is gewaarborgd. Zij meent dat verweerder de sociale binding van haar slechts onvoldoende heeft geacht op basis van de algemene veiligheidssituatie in [land] . Ten onrechte is geen rekening gehouden met haar individuele situatie. Hierbij verwijst eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 31 oktober 2019. [3] Eiseres voert aan dat zij getrouwd is. Haar echtgenoot en zijn zorgbehoevende moeder verblijven in [land] . Ook bezit zij een stuk grond. Verder houdt het overgelegde huurcontract voor de woning wel degelijk een financiële verplichting in voor eiseres, die waarborgt dat zij tijdig naar [land] zal terugkeren, aldus eiseres. Daarnaast woont zij in een relatief veilig gebied in [land] .
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 [4] volgt dat bij het onderzoek of aan de toepassingsvoorwaarden van de Visumcode is voldaan, aan verweerder een ruime beoordelingsruimte toekomt. Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en economische binding van een vreemdeling met het land van herkomst. Afhankelijk van de sterkte van de sociale en economische binding, zal ook de twijfel over het voornemen van de aanvrager om tijdig terug te keren toe- of afnemen. De rechter toetst het oordeel van verweerder daarom terughoudend. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat er geen redelijke twijfel kan bestaan over haar voornemen Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sociale en economische binding met [land] onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Verweerder heeft hierbij, anders dan in de zaak waar eiseres naar verwijst, zowel de algemene veiligheidssituatie in [land] betrokken, als de door eiseres aangevoerde individuele omstandigheden. Ten aanzien van de sociale binding heeft verweerder van belang kunnen achten dat drie van de meerderjarige kinderen van eiseres met hun gezinnen in Nederland wonen. Eiseres draagt samen met haar echtgenoot alleen de zorg voor haar schoonmoeder. Zij heeft in [land] geen maatschappelijke verplichtingen. De enkele stelling dat de echtgenoot van eiseres nooit gebruik zal maken van de nareismogelijkheden, heeft verweerder ook onvoldoende kunnen achten. Ten aanzien van de economische binding overweegt de rechtbank dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres een huisvrouw is en dat zij geen baan of inkomsten heeft. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat haar echtgenoot wel inkomsten heeft. Het feit dat een eigendomsbewijs als bewijsmiddel geldt, zegt verder niets over het gewicht dat hieraan moet worden toegekend. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat het enkele bezit van een stuk grond geen garantie biedt voor de terugkeer van eiseres. Ook aan het huurcontract heeft verweerder in redelijkheid geen zwaar gewicht kunnen toekennen nu het een contract voor een jaar betreft.
Ten aanzien van de aanvragen van eisers 2 en 3
4.1.
Eisers voeren aan dat verweerder het reisdocument voor Palestijnse vluchtelingen afgegeven door de Syrische autoriteiten ten onrechte niet erkent. Uit besluit 1105/2011/EU [5] volgt dat lidstaten hun standpunten om reisdocumenten al dan niet te erkennen zoveel mogelijk moeten harmoniseren. Uit Annex 10 blijkt dat van de 26 Schengenstaten, achttien lidstaten het reisdocument wel erkennen. Het valt daarom niet in te zien waarom de Nederlandse autoriteiten dit document niet erkennen. Verder is nergens vermeld waarop de niet-erkenning van het reisdocument is gebaseerd. Eisers begrijpen ook niet waarom er wel waarde aan het document wordt toegekend als het gaat om het vaststellen van de identiteit en staatloosheid in een asiel- of naturalisatieprocedure. Tenslotte zien eisers niet in waarom het reisdocument voor Palestijnse vluchtelingen dat is afgegeven door de Libanese autoriteiten wel wordt erkend.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 32 van de Visumcode is het niet beschikken over een geldig reisdocument een grond om een aanvraag voor een visum kort verblijf af te wijzen. Uit Annex 10 bij de Visumcode volgt dat het document dat eisers bij hun visumaanvraag hebben overgelegd, niet wordt erkend als geldig reisdocument door de Nederlandse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een visum kort verblijf daarom in redelijkheid kunnen afwijzen. Dat andere lidstaten het betreffende reisdocument wel erkennen, maakt dit niet anders. Uit de overwegingen bij besluit 1105/2011/EU volgt weliswaar dat het streven is om te harmoniseren, maar hieruit blijkt ook dat lidstaten bevoegd zijn om bepaalde reisdocumenten al dan niet te erkennen. Zij zijn ook niet verplicht te motiveren waarom dat zo is. Bovendien heeft verweerder in zijn verweerschrift toegelicht dat het betreffende reisdocument door Nederland niet wordt erkend, omdat het onvoldoende beveiligd is tegen fraude en vervalsingen. Het feit dat een zelfde soort reisdocument voor Palestijnse vluchtelingen, afgegeven door de Libanese autoriteiten, wel wordt erkend door Nederland, maakt het voorgaande ook niet anders. Niet duidelijk is immers hoe de beveiliging van dit document is. Verder heeft verweerder erop kunnen wijzen dat het feit dat het reisdocument wel wordt gezien als een document waarmee in asielzaken aannemelijk gemaakt kan worden dat een persoon staatloos is, niet betekent dat het document ook erkend moet worden als geldig reisdocument. Bij asielzaken is er immers geen waarborg nodig dat de vreemdeling terugkeert naar het land van herkomst, wat bij visumzaken wel het geval is.
Ten aanzien van het beroep op artikel 25 van de Visumcode
5.1.
Eisers voeren aan dat verweerder op grond van artikel 25 van de Visumcode, wegens humanitaire gronden een visum aan eisers had moeten verlenen. Referent en de overige familie van eisers die in Nederland wonen, kunnen namelijk niet naar [land] afreizen, omdat hen asiel is verleend in Nederland. Bovendien is eiseres 1 ernstig ziek.
5.2.
Op grond van artikel 25, eerste lid, onder a, sub i, van de Visumcode kan bij wijze van uitzondering een visum met territoriaal beperkte geldigheid worden afgegeven wanneer de betrokken lidstaat het op humanitaire gronden, vanwege het nationale belang of gelet op internationale verplichtingen, noodzakelijk acht af te wijken van het vereiste om in het bezit te zijn van een geldig reisdocument. Eisers beogen met een visum kort verblijf hun familie in Nederland te bezoeken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit geen humanitaire grond als bedoeld in artikel 25 van de Visumcode oplevert. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eisers hun familie in een ander land, bijvoorbeeld in [land] , kunnen ontmoeten. Ter zitting is verder met partijen besproken of de ziekte van eiseres 1 is aan te merken als uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 25 van de Visumcode. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel wordt ingezien dat eiseres 1 zich in een lastige situatie bevindt en dat het haar wens is om haar kinderen in Nederland te bezoeken, hij daar geen aanleiding toe ziet. Volgens verweerder gaat het erom of bezoek ergens anders mogelijk is. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eisers’ stelling dat bezoek in [land] niet mogelijk is, onvoldoende is onderbouwd. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er op dit moment geen aanleiding bestaat om op basis van artikel 25 van de Visumcode een visum met territoriaal beperkte geldigheid af te geven.
Conclusie ten aanzien van de aanvragen van eisers 1, 2 en 3
6. De conclusie is dat verweerder de aanvragen voor een visum kort verblijf van eisers 1, 2 en 3 in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
Ten aanzien van de aanvraag van eiser 4
7.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder met betrekking tot de visumaanvraag van eiser 4, niet kan volstaan met de verwijzing naar de afwijzing van de aanvraag van zijn moeder, eiseres 3.
7.2.
Op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder ii, van de Visumcode, wordt een visum geweigerd indien de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag om verlening van een visum kort verblijf van eiser 4, afhankelijk is van de aanvraag van eiseres 3. Eiser 4 is immers het minderjarige kind van eiseres 3 en heeft de intentie om met zijn moeder naar Nederland te reizen. Nu verweerder de aanvraag van eiseres 3 heeft kunnen afwijzen, zoals onder 6. is overwogen, heeft verweerder de aanvraag van eiser 4 ook op goede gronden afgewezen.
Ten aanzien van het beroep op de hoorplicht
8.1.
Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van horen. Daarbij wordt verwezen naar de eerder genoemde uitspraak van 31 oktober 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. In deze zaak is geoordeeld dat verweerder, door af te zien van horen, aan eisers de mogelijkheid heeft onthouden om zich uit te laten over hun persoonlijke veiligheids- en leefsituatie in [land] .
8.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht alleen van horen afzien als, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander besluit. Gelet op de primaire besluiten en wat daartegen door eisers in bezwaar is aangevoerd en ingebracht, doet een dergelijke situatie zich hier naar het oordeel van de rechtbank voor. Uit de primaire besluiten komt voldoende naar voren waarom de aanvragen van eisers zijn afgewezen. Eisers hebben in bezwaar voldoende gelegenheid gehad om hierop te reageren en zich uit te laten over hun persoonlijke omstandigheden.
Conclusie
9. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.E.A. Naaijkens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Te raadplegen op https://www.consilium.europa.eu/prado/en/prado-recognised-documents.html, onder ‘Part 1: Travel documents issued by third countries and territorial entities’.
2.Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.
3.Zaaknummers: AWB 19/2318 en AWB 19/2319.
4.ECLI:EU:C:2013:862.
5.Besluit nr. 1105/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de lijst van reisdocumenten waarmee de houder de buitengrenzen kan overschrijden en waarin een visum kan worden aangebracht en betreffende de invoering van een mechanisme voor het opstellen van deze lijst.