In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een transgender vrouw, eiseres, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiseres, die in 2013 naar Nederland is gekomen, stelt slachtoffer te zijn van huiselijk geweld door haar moeder en broer in Brazilië. Ze heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, maar deze is afgewezen omdat het huiselijk geweld zich niet in Nederland heeft voorgedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning, aangezien het geweld enkel in Brazilië heeft plaatsgevonden en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich daar niet aan kan onttrekken.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de relevante regelgeving, zoals opgenomen in het Vreemdelingenbesluit 2000, niet in haar voordeel spreekt. Eiseres heeft weliswaar bewijsstukken overgelegd die de situatie van transgenderpersonen in Brazilië beschrijven, maar deze zijn niet relevant voor de beoordeling van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van huiselijk geweld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder terecht heeft afgezien van een hoorzitting in bezwaar, omdat er geen twijfel bestond over de afwijzing van de aanvraag.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen asiel- en reguliere procedures en de noodzaak voor eiseres om een aparte asielaanvraag in te dienen als zij bescherming zoekt tegen de situatie in haar land van herkomst.