ECLI:NL:RBDHA:2020:1402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bijzondere bijstand voor woninginrichting en de motivering van normbedragen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2020, betreft het een geschil over de toekenning van bijzondere bijstand aan eiseres voor de kosten van woninginrichting. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, waarbij verweerder aanvankelijk een bedrag van € 1.250,- had toegekend in de vorm van een lening. Na bezwaar werd dit bedrag verhoogd naar € 1.436,-, maar eiseres was van mening dat dit bedrag onvoldoende was om haar woning naar behoren in te richten. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom er niet verder van het normbedrag kon worden afgeweken. De rechtbank stelde vast dat eiseres recht had op bijzondere bijstand, maar dat de motivering van verweerder niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de werkelijke kosten van de woninginrichting in aanmerking moeten worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O. Sahin),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Punter).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres € 1.250,- aan bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting toegekend in de vorm van een lening ingevolge de Participatiewet (Pw).
Bij besluit van 14 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 17 oktober 2018 een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten. Bij deze aanvraag heeft zij een brief van [F] van 17 oktober 2018 gevoegd. In deze brief staat dat eiseres bijzondere bijstand nodig heeft om haar woning in te kunnen richten. De aanvraag van 17 oktober 2018 heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de toegekende bijzondere bijstand in de vorm van een lening verhoogd met € 186,- tot een bedrag van in totaal € 1.436,-. Daartoe overweegt verweerder dat in de situatie van eiseres is vastgesteld dat de kosten van het inrichten van haar woning in totaal € 1.345,- bedragen. Dit bedrag bestaat uit de optelsom van verf (€ 34,), de vloer in de woonkamer, keuken en slaapkamer (€ 431,-), gordijnen (€ 150,-), koelkast (€ 150,-), bed met matras (€ 110,-), bank (€ 250,-), eettafel (€ 120,-) en een elektrisch kookstel (€ 100,-). Voorts ziet verweerder bij het bestreden besluit aanleiding om de kosten van vloerbedekking in de hal van de woning van eiseres te betrekken. Deze kosten worden door verweerder vastgesteld op € 91,-, zijnde 7,56 vierkante meter maal € 12,-.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres stelt dat zij in totaal € 2.410,- moet kunnen lenen om haar woning in te kunnen richten. De door verweerder in het beleid neergelegde normbedragen volstaan niet. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte niet verder is afgeweken van het normbedrag. Zij vindt het niet hygiënisch om spullen zoals handdoeken en een matras tweedehands te kopen. Verder heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met de kosten van een koelkast. Ook met de kosten van het leggen van de vloer is geen rekening gehouden, aldus eiseres.
4. Verweerder hanteert bij het afhandelen van aanvragen om individuele bijzondere bijstand de Leidraad Individuele Bijzondere Bijstand gemeente Den Haag 2018 (de Leidraad). Onder 6.2.5 van de Leidraad is voor volledige woninginrichting (duurzame gebruiksgoederen en stoffering) voor een alleenstaande als normbedrag € 1.250,- opgenomen. Daarbij is vermeld dat dit normbedrag als een gemiddeld bedrag wordt aangemerkt. Wanneer er noodzaak is kan hiervan worden afgeweken, zowel naar boven als naar beneden. Eveneens zijn in deze Leidraad, los van de volledige woninginrichting, normbedragen opgenomen voor stoffering van muren, vloer en ramen per vierkante meter.
5. Niet in geschil is dat eiseres recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting als bedoeld in artikel 35 van de Pw. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht is uitgegaan van een bedrag ter hoogte van € 1.436,-. Om deze vraag te kunnen beantwoorden dient eerst te worden bepaald wat door eiseres is aangevraagd en of verweerder hierop heeft beslist.
6.1
De rechtbank constateert dat eiseres op het aanvraagformulier “Inrichtingskosten” heeft vermeld bij de vraag wat zij wil aanvragen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat is beslist op hetgeen volgt uit het aanvraagformulier in samenhang met de daarbij gevoegde brief van [F]. Uit de brief van [F] volgt dat in de nieuwe woning van eiseres verf, vloerbedekking en gordijnen nodig zijn. De koelkast is aan vervanging toe. Er is verder een elektrisch kookstel nodig. Voorts zijn haar stofzuiger, bed, kledingkast, bank en eettafel kapot.
6.2
Anders dan eiseres stelt, heeft verweerder in het bestreden besluit betrokken dat eiseres een koelkast nodig heeft. De rechtbank is evenwel met eiseres van oordeel dat verweerder ten onrechte niet heeft beslist op de kledingkast nu dit blijkens de brief van [F] wel is aangevraagd. Het betoog van eiseres slaagt in zoverre.
7. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder een deugdelijke motivering aan de hoogte van het toegekende bedrag voor de duurzame gebruiksgoederen en stoffering ten grondslag heeft gelegd.
7.1
Met betrekking tot de duurzame gebruiksgoederen is verweerder blijkens de berekening in het bestreden besluit uitgegaan van de normbedragen in de Leidraad van nieuw aan te schaffen goederen. De stelling van eiseres dat verweerder is uitgegaan van tweedehands prijzen treft daarom naar het oordeel van de rechtbank geen doel.
7.2
De rechtbank is evenwel met eiseres van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat ten aanzien van de stoffering van de vloer en de muren van de woning niet kan worden afgeweken van het in de Leidraad neergelegde normbedrag. Uit de rapportage van 13 november 2018 volgt dat voor de vloer in de woonkamer/keuken en één slaapkamer € 431,- wordt begroot. Bij dit bedrag staat vermeld dat door verweerder geen aanleiding wordt gezien om een berekening van de vloer te maken voor de gehele woning, omdat eiseres al boven de volledige norm voor een alleenstaande uitkomt. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting eveneens verklaard dat geen aanleiding bestaat verder van het bedrag van € 1.250,- af te wijken omdat dat een normbedrag is. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder niet volgen. Gelet op de tekst van de Leidraad kan, wanneer er noodzaak is, van het bedrag van € 1.250,- worden afgeweken, zowel naar beneden als naar boven. De interpretatie van verweerder van diens Leidraad, zoals de rechtbank die begrijpt, gaat er kennelijk van uit dat de € 1.250,-- als
bovengrensmoet worden gehanteerd, terwijl het slechts een
normbedragis waarvan naar boven (en overigens ook naar beneden) kan worden afgeweken als daartoe noodzaak is.
7.3
Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder ten aanzien van de vloer van de hal noodzaak heeft gezien naar boven af te wijken van het normbedrag van € 1.250,-. De berekening van de bijzondere bijstand voor de vloer in de hal is namelijk gebaseerd op de feitelijke omvang daarvan. Onduidelijk is gebleven om welke redenen de feitelijke omvang van de hal door verweerder bij zijn besluit wordt betrokken, maar de omvang van de overige ruimtes niet. Dat geldt eveneens voor de muren. In de rapportage van 13 november 2018 is de stoffering van de muren begroot op € 34,- onder verwijzing naar monodek verf 10 liter bij de Praxis. De rechtbank constateert dat als gemiddeld bedrag in de Leidraad € 5,- per vierkante meter is opgenomen voor verf. Dit betekent dat eiseres bij het bestreden besluit maar voor ongeveer zeven vierkante meter aan te schilderen oppervlakte bijzondere bijstand toegekend heeft gekregen. Blijkens de in het dossier aanwezige plattegrond van de woning van eiseres en hetgeen zij ter zitting heeft verklaard, ligt het aantal te schilderen vierkante meters vele malen hoger dan zeven vierkante meter. Gelet op het verschil tussen het bedrag dat is toegekend voor verf en het aantal feitelijk te schilderen vierkante meters in de woning van eiseres, heeft verweerder niet kunnen volstaan met het toekennen van € 34,- voor de muren zonder daarbij te betrekken of de noodzaak bestaat een hoger bedrag toe te kennen. Hieruit volgt ook dat de rechtbank verweerder niet volgt in diens – in bezwaar ingenomen – ongemotiveerde standpunt dat er geen reden is om verder naar boven af te wijken van de norm.
8. Gelet op hetgeen onder 6.2, 7.2 en 7.3 is overwogen, berust het bestreden besluit op een ontoereikende motivering. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:46 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu verweerder de werkelijke oppervlaktes van de vloeren en muren nader zal moeten bepalen en daarbij de gehele feitelijke woonsituatie van eiseres in kaart zal moeten brengen, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder dient met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.