ECLI:NL:RBDHA:2020:14043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20/2940
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • M.P. van de Valk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake afgifte document Vreemdelingenwet

Op 27 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van een vreemdeling tegen een eerdere niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep. De vreemdeling had in 2019 een aanvraag ingediend voor een document op basis van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na bezwaar en een niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank op 16 juni 2020, heeft de vreemdeling verzet aangetekend. Tijdens de zitting op 5 oktober 2020 heeft de rechtbank onderzoek gedaan naar de postbezorging door PostNL, aangezien de vreemdeling stelde dat hij geen afhaalbericht had ontvangen voor een aangetekende brief van de rechtbank. De rechtbank concludeerde dat PostNL haar werkzaamheden correct had uitgevoerd en dat de vreemdeling niet had aangetoond dat er fouten waren gemaakt in de postbezorging. De rechtbank oordeelde dat de buitenzittingsuitspraak in stand bleef en verklaarde het verzet ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2020 op het verzet van

[naam] , V-nummer: [#]

verder te noemen [naam] ,
(gemachtigde: mr. J. van Appia)

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen. Op 12 december 2019 heeft [naam] tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 maart 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het bezwaar ongegrond verklaard. Op 9 april 2020 heeft [naam] tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 16 juni 2020 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
[naam] heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft de behandeling van het verzet ter zitting geschorst teneinde nader onderzoek te kunnen verrichten naar de werkwijze van PostNL. Bij brieven van 26 oktober 2020 heeft de rechtbank partijen bericht van de uitkomst van dit onderzoek. Bij brieven van 30 oktober 2020 en 2 november 2020 hebben respectievelijk verweerder en [naam] gereageerd en hebben partijen de rechtbank toestemming gegeven het onderzoek te sluiten zonder het houden van een nadere zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat [naam] heeft verzuimd binnen de gestelde termijn het beroepschrift aan te vullen met de beroepsgronden.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buitenzittingsuitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. [naam] voert tegen de buitenzittingsuitspraak aan dat haar gemachtigde de brief, die de rechtbank op 15 april 2020 naar het kantooradres van haar gemachtigde zou hebben verstuurd met daarin het verzoek het beroepschrift aan te vullen met de gronden, nooit heeft ontvangen. Evenmin heeft PostNL haar gemachtigde een afhaalbericht met de mededeling dat aangetekende post kan worden afgehaald op een locatie van PostNL ontvangen. Ondanks sluiting van het kantoor in verband met corona hebben haar gemachtigde en een kantoorgenoot afwisselend het kantoor regelmatig bezocht zodat een bericht over een aangetekend stuk per post hun niet zou hebben kunnen ontgaan. [naam] stelt dat er kennelijk iets fout is gegaan met de postbezorging.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Door [naam] is niet betwist dat de rechtbank de brief van 15 april 2020, waarin is verzocht om binnen vier weken na datum van verzending van deze brief het beroepschrift aan te vullen met de gronden van het beroep, aan het juiste kantooradres van haar gemachtigde heeft geadresseerd. Op 12 mei 2020 is de brief van 15 april 2020 onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd met de mededeling daarop van PostNL dat de brief niet is afgehaald. De rechtbank heeft dit bij brief van 15 mei 2020 aan de gemachtigde van [naam] meegedeeld. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat als een poststuk aangetekend is verzonden en de ontvangst daarvan wordt ontkend, onderzocht moet worden of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van in dit geval de gemachtigde is aangeboden.
5. De rechtbank heeft onderzoek verricht naar de werkwijze van PostNL inzake het versturen van aangetekende post. Uit dit onderzoek is gebleken dat als een postbezorger aangetekende post niet op het betreffende adres kan afleveren, de postbezorger een kennisgevingsbericht op het adres achter laat met daarop de mededeling op welke locatie van PostNL de aangetekende post kan worden afgehaald. Vervolgens levert de postbezorger de aangetekende post op de betreffende locatie van PostNL af. Van het achterlaten van een kennisgevingsbericht door de postbezorger houdt PostNL verder geen aparte registratie bij.
6. De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet is of er vanuit mag worden gegaan dat de postbezorger een afhaalbericht heeft achter gelaten op het adres van gemachtigde in de situatie dat de beoogde ontvanger ontkent iets ontvangen te hebben. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Het systeem van verzending per aangetekende post is bedoeld om vast te kunnen stellen dat een poststuk (dan wel een afhaalbericht) met betrekking tot dit poststuk is aangekomen op het adres van de beoogde ontvanger. Van een professioneel bedrijf als PostNL mag verwacht worden dat zij haar werkzaamheden bij deze wijze van verzending in al haar facetten correct nakomt. Het is ook om deze reden dat de Algemene wet bestuursrecht (artikel 8:37) aangetekende verzending voorschrijft voor een aantal gedingstukken waarover met het oog op de op het spel staande belangen zekerheid moet bestaan dat het te bestemder plaatse is aangekomen. Als een belanghebbende stelt geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan kan hij niet volstaan met de enkele ontkenning en ligt het op zijn weg feitelijk aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten (vergelijk ook HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1775). Dat laatste heeft de gemachtigde nagelaten. De omstandigheid dat bezorging zou hebben plaatsgevonden tijdens de coronacrisis is geen reden voor een ander oordeel. Niet valt in te zien waarom als gevolg van de coronacrisis PostNL fouten zou maken bij bezorging van (aangetekende) poststukken.
7. In wat [naam] heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan in de buitenzittingsuitspraak van 16 juni 2020. Dat betekent dat de buitenzittingsuitspraak in stand blijft. Het verzet is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. van de Valk, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:585