ECLI:NL:RBDHA:2020:14183
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure met zaaknummer NL19.31931. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F. Lavell, heeft een verzoek ingediend om vergoeding van zijn proceskosten. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door S.J.M. Leijtens, heeft op 13 juli 2020 aangegeven bereid te zijn om de proceskosten van verzoeker te vergoeden tot een bedrag van € 262,50.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft overwogen dat, gezien het feit dat verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen, verzoeker recht heeft op vergoeding van de proceskosten. De vergoeding is vastgesteld op een vast bedrag, omdat verzoeker gebruik heeft gemaakt van professionele juridische bijstand.
De rechtbank heeft echter een lager bedrag toegekend, rekening houdend met de wegingsfactor van 0,5, aangezien de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. Uiteindelijk is de beslissing genomen dat verweerder € 262,50 aan proceskosten aan verzoeker moet betalen. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van griffier S.M. Bakker. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.