ECLI:NL:RBDHA:2020:14203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
AWB 20/4416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek op medische gronden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek van een Beninse verzoeker om een voorlopige voorziening in het kader van zijn aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij op korte termijn de opvanglocatie moest verlaten. De voorzieningenrechter heeft besloten om het verzoek zonder zitting te behandelen, waarbij de Staatssecretaris een verweerschrift heeft ingediend.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen de medische situatie van de verzoeker in ogenschouw genomen, waarbij het Bureau Medische Advisering (BMA) een advies had uitgebracht. Dit advies concludeerde dat er geen medische noodsituatie was die uitstel van vertrek rechtvaardigde. De verzoeker voerde aan dat de beoordeling van zijn medische situatie onzorgvuldig was en dat de vergewisplicht was geschonden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoeker niet had aangetoond dat het BMA-advies onjuist of onvolledig was en dat de conclusie van het BMA dat er geen medische noodsituatie was, niet in strijd was met de toegenomen klachten van de verzoeker.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat het beroep tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4416
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 augustus 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [1998] , van Beninse nationaliteit, verzoeker,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 20 augustus 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. Omdat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft laten weten dat verzoeker op 1 september 2020 de opvanglocatie moet verlaten, heeft verzoeker gevraagd zijn verzoek met spoed te behandelen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Gelet op de inhoud van het verzoek om een voorlopige voorziening begrijpt de voorzieningenrechter het verzoek zo dat verzoeker tijdens de behandeling van het beroep wenst te worden behandeld als ware artikel 64 van de Vw op hem van toepassing waardoor hij recht krijgt op opvang.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
3. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het beroep tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft.
4. Op 31 maart 2020 heeft verzoeker verweerder gevraagd om hem op grond van artikel 64 van de Vw uitstel van vertrek te geven. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd een advies uit te brengen over de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw. Het BMA heeft op 9 april 2020 advies uitgebracht. De arts van het BMA heeft zijn advies gebaseerd op de ingebrachte medische informatie van ARQ Centrum ’45 van 20 februari 2020, en twee patiëntendossiers van GZA Almere van 11 oktober 2019 en 6 maart 2020.
In het BMA-advies staat vermeld dat de klachten van eiser passen bij de diagnose PTSS en dat er aanwijzingen zijn voor een depressie. Bij het uitblijven van de medische behandeling verwacht de psychiater geen medische noodsituatie op korte termijn. In het aanvullend advies van 20 april 2020 heeft het BMA desgevraagd meegedeeld dat de aanvullende medische informatie van psychiater S. Felix van 2 april en 6 april 2020 geen nieuwe feiten bevat die aanleiding geven om het advies aan te passen.
5. Niet in geschil is dat verzoeker ernstige psychische klachten heeft en dat bij uitblijven van de behandeling doodsgedachten bij hem zullen toenemen. Verzoeker voert aan dat de beoordeling van de medische noodsituatie op dit punt onzorgvuldig is geweest. Het besluit is ondeugdelijk gemotiveerd. De conclusie van het BMA dat bij uitblijven van de medische behandeling geen medische noodsituatie zal ontstaan, is niet te rijmen met de toename aan klachten in de vorm van doodsgedachten als gevolg hiervan. Verweerder heeft verder de vergewisplicht geschonden door een brief van de behandelaar van 7 augustus 2020 niet aan het BMA voor te leggen. Onder verwijzing naar het arrest Paposhvili tegen België voert eiser aan dat verweerder op grond van artikel 8 het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) rekening had moeten houden met verzoekers privé omstandigheden. [1]
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Een advies van het BMA is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een deskundigenbericht aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Verweerder moet zich ervan vergewissen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het inhoudelijk inzichtelijk en concludent is. Het ligt op de weg van verzoeker om aan te tonen dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het BMA-advies. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is verzoeker daar niet in geslaagd. Hij heeft niet onderbouwd dat de conclusies uit het BMA-advies onjuist of onvolledig zijn. Dat bij het uitblijven van een behandeling doodsgedachten kunnen toenemen, is voor de arts van het BMA geen aanleiding geweest voor het aannemen van een medische noodsituatie. Anders dan verzoeker stelt, leidt dit in dit geval niet tot een innerlijk tegenstrijdig advies. De arts van het BMA heeft immers onder randnummer 4 in zijn advies van 9 april 2020 gemotiveerd uiteengezet waarom een medische noodsituatie niet wordt aangenomen. Die motivering komt erop neer dat er geen relevante incidenten in de medische voorgeschiedenis zijn opgetreden, evenmin als dat er ten tijde van het advies relevante medische incidenten spelen die maken dat een medische noodsituatie op korte termijn verwacht wordt. [2] Dat klachten kunnen toenemen, is hiermee niet in strijd. Verweerder heeft dit advies van het BMA daarom aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen.
8. Ook de stelling dat verweerder in strijd handelt met de vergewisplicht, volgt de rechtbank niet. Bij brief van 7 augustus 2020 heeft verzoeker aanvullende informatie van psychiater S. Felix van ARQ Centrum ’45 toegestuurd. Verweerder heeft hierover niet ten onrechte gesteld dat daaruit niet blijkt van – kort gezegd – gewijzigde omstandigheden in de medische behandeling of medische diagnose. In de brief immers staat dat de psychiater het suïcide risico inschat conform 6 april 2020, terwijl de arts van het BMA die informatie van 6 april 2020 al in zijn advies heeft betrokken. Verweerder was daarom niet gehouden om deze informatie in het kader van de vergewisplicht aan een arts van het BMA voor te leggen.
9. De beroepsgrond over artikel 8 van het EVRM faalt, reeds omdat verweerder bij de beoordeling van een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw niet is gehouden te toetsen aan artikel 8 van het EVRM, nu immers artikel 64 van de Vw verweerder er louter toe verplicht de uitzetting wegens medische beletselen achterwege te laten. Dat in het arrest Paposhvili is ingegaan op artikel 8 van het EVRM, doet daaraan niet af, reeds omdat in de zaak die aan dat arrest ten grondslag lag een ander beoordelingskader aan de orde was.
10. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het BMA-advies aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen en heeft tot de conclusie mogen komen dat artikel 64 van de Vw niet op verzoeker van toepassing is.
11. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat op grond van de thans voorhanden zijnde gegevens het beroep geen redelijke kans van slagen heeft.
12. Aangezien ook overigens, gelet op de betrokken belangen, geen aanleiding bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening, zal het verzoek worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810
2.Paragraaf A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc): Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.