ECLI:NL:RBDHA:2020:14203
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek op medische gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek van een Beninse verzoeker om een voorlopige voorziening in het kader van zijn aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij op korte termijn de opvanglocatie moest verlaten. De voorzieningenrechter heeft besloten om het verzoek zonder zitting te behandelen, waarbij de Staatssecretaris een verweerschrift heeft ingediend.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen de medische situatie van de verzoeker in ogenschouw genomen, waarbij het Bureau Medische Advisering (BMA) een advies had uitgebracht. Dit advies concludeerde dat er geen medische noodsituatie was die uitstel van vertrek rechtvaardigde. De verzoeker voerde aan dat de beoordeling van zijn medische situatie onzorgvuldig was en dat de vergewisplicht was geschonden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoeker niet had aangetoond dat het BMA-advies onjuist of onvolledig was en dat de conclusie van het BMA dat er geen medische noodsituatie was, niet in strijd was met de toegenomen klachten van de verzoeker.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat het beroep tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.