ECLI:NL:RBDHA:2020:14214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 december 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers B.V. en Atrium Vastgoedontwikkeling B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van 27 augustus 2020, waarbij aan hen een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom is opgelegd. Tijdens de zitting op 7 december 2020 hebben verzoekers hun standpunt toegelicht, waarbij zij zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een advocaat.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat voor het treffen van een voorlopige voorziening onverwijlde spoed vereist is, gelet op de betrokken belangen. Verzoekers stelden dat hun financiële situatie in het geding was door het opleggen van de lasten, wat hen zou beletten om hun verplichtingen jegens huurders na te komen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake was van een acute financiële noodsituatie die een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de door verzoekers aangevoerde gronden niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen spoedeisend belang was.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. H.B. Brandwijk. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
Zaaknummer: SGR 20/6732
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 december 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker] B.V. en Atrium Vastgoedontwikkeling B.V., te [vestigingsplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. W.J.E. van der Werf)
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. S. de Voogd).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [A] een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2020. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. S.T.J. Olierook en mr. F.A.R. van Vlijmen, kantoorgenoten van mr. W.J.E. van der Werf, en [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. A.J. Hermans-Folkerts.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
1.1
Gelet op artikel 8:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is voor het treffen van een voorlopige voorziening slechts plaats indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter stelt vast dat het belang van verzoekers voornamelijk is gelegen in een financieel belang. Volgens vaste jurisprudentie vormt een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan echter wel het geval zijn als sprake is van een acute financiële noodsituatie, de continuïteit van de onderneming wordt bedreigd of sprake is van een onomkeerbare situatie zoals een faillissement. Verzoekers betogen dat zij als gevolg van het opleggen van de lasten inkomsten missen en wanprestatie plegen jegens de huurders, omdat drie appartementen niet tijdig kunnen worden opgeleverd. Hoe langer de bouwstop blijft gelden, des te meer de afronding van de laatste werkzaamheden vertraging zal oplopen. De liquiditeit van verzoekers wordt bedreigd, waardoor leveranciers niet kunnen worden betaald. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers met deze, overigens ook niet onderbouwde, stellingen niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een financiële noodsituatie en aldus niet aangetoond dat sprake is van een spoedeisend belang.
1.2
De voorzieningenrechter komt dan ook niet toe aan een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De door verzoekers tegen dat besluit aangevoerde gronden, zoals ter zitting nader toegelicht, zullen door verweerder in het kader van de heroverweging in bezwaar betrokken moeten worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.