ECLI:NL:RBDHA:2020:14272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inreisverbod en terugkeerbesluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend die als kennelijk ongegrond was afgewezen. Na de afwijzing werd haar op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 uitstel van vertrek verleend tot 30 december 2019, omdat zij op 18 november 2019 was bevallen. Echter, op 30 december 2019 werd haar een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd, waartegen zij in beroep ging.

De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk procesbelang was, ondanks het aangekondigde vertrek van eiseres uit Nederland. Eiseres voerde aan dat zij in de veronderstelling was gelaten dat er geen inreisverbod zou worden opgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat uit de stukken niet bleek dat dit het geval was. Eiseres had de mogelijkheid gehad om haar omstandigheden aan te voeren tijdens een hoorzitting over het voornemen om een inreisverbod op te leggen.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris verplicht was om een inreisverbod op te leggen, gezien de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank volgde het standpunt van de Staatssecretaris dat het inreisverbod niet alleen verband hield met het onrechtmatige verblijf van eiseres, maar ook met de afwijzing van haar asielaanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in het openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/655

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Langenberg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft desgevraagd vragen van de rechtbank beantwoord.
Nadat de zaak op een zitting stond gepland, hebben partijen de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder het houden van een zitting.

Overwegingen

Inleiding
1. In het besluit van 24 december 2019 is de asielaanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond afgewezen. Omdat eiseres op 18 november 2019 is bevallen, is bij datzelfde besluit op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tot 30 december 2019 uitstel van vertrek verleend. Dit is de datum waarop na de bevalling zes weken is verstreken. Aan het verleende uitstel van vertrek heeft verweerder de consequentie verbonden dat het besluit van 24 december 2019 niet geldt als een terugkeerbesluit. Met het bestreden besluit heeft verweerder separaat een terugkeerbesluit genomen en een inreisverbod opgelegd.
Procesbelang
2. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat sprake is van procesbelang. Het geding betreft een inreisverbod van twee jaar waarvan eiseres vanaf het begin heeft aangegeven dat zij daarmee grote problemen heeft, omdat zij familieleden heeft wonen in de Europese Unie die zij graag wil bezoeken. Het aangekondigde vertrek van eiseres uit Nederland betekent niet dat het belang van eiseres bij een rechterlijk oordeel over het inreisverbod is komen te vervallen. Indien de gemachtigde vanwege het vertrek van eiseres uit Nederland geen contact meer heeft met eiseres dan is dit - in dit geval - onvoldoende om geen procesbelang meer aan te nemen.
Inreisverbod
3. Eiseres voert aan dat verweerder haar in de veronderstelling heeft gelaten dat geen inreisverbod zou worden opgelegd. Zij verwijst naar het voornemen van 18 december 2019, de zienswijze van 23 december 2019 en het besluit van 24 december 2019 waarin niet wordt gerept over een inreisverbod dat zal worden opgelegd. Door haar nu toch een inreisverbod op te leggen, acht eiseres laakbaar.
4. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat verweerder aan eiseres (na het uitstel van vertrek) geen inreisverbod zou opleggen. Eiseres is op 11 december 2019 gehoord over het voornemen van verweerder om een inreisverbod op te leggen. Zij is daarbij in de gelegenheid gesteld om omstandigheden aan te voeren die in de weg zouden staan aan het opleggen van een inreisverbod. Dat in de door eiseres genoemde stukken van verweerder verder geen melding wordt gemaakt van een op te leggen inreisverbod, houdt (evident) verband met het verleende uitstel van vertrek waardoor geen terugkeerbesluit kan worden uitgevaardigd [1] . De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
5. Verder voert eiseres aan dat zij op vrijdag 27 december 2019 vrijwillig uit Nederland had willen vertrekken. Dit is niet gelukt omdat het IND-loket waar zij haar paspoort moest ophalen dicht was. Het is om die reden dat eiseres pas op 30 december 2019, de datum waarop haar rechtmatige verblijf op grond van artikel 64 van de Vw was beëindigd, heeft kunnen vertrekken. Ter onderbouwing legt eiseres telefoonnotities over. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiseres zo dat aan haar op 27 december 2019 geen inreisverbod kon worden opgelegd omdat zij toen nog rechtmatig in Nederland verbleef. Enkel omdat het IND-loket op 27 december 2019 dicht was, heeft zij moeten wachten tot 30 december 2019 (de datum waarop haar rechtmatige verblijf was beëindigd). Dat haar op dat moment een inreisverbod is opgelegd, acht eiseres verweerder onwaardig en in strijd met de goede procesorde.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder verplicht was om een inreisverbod op te leggen. Eiseres moest, gelet op artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw, het land onmiddellijk verlaten omdat haar asielaanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw vaardigt verweerder dan een inreisverbod uit. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het niet uitmaakt dat eiseres eerder (binnen de termijn van het verleende uitstel) heeft willen vertrekken. Zoals verweerder ook naar voren brengt in het verweerschrift verschilt de situatie van eiseres niet van vreemdelingen die geen uitstel van vertrek hebben gekregen na een afwijzing van de aanvraag als zij uit een veilig land van herkomst komen. De enige reden waarop verweerder niet eerder een terugkeerbesluit heeft genomen en een inreisverbod heeft uitgevaardigd is dat aan eiseres uitstel van vertrek is verleend. Het inreisverbod houdt verband met de afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond en niet met haar onrechtmatige verblijf in Nederland. In de omstandigheid dat eiseres familie in Europa heeft en zij (en haar kinderen) hen door het inreisverbod twee jaar niet kan zien, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om geen inreisverbod te leggen of de duur ervan te verkorten. Verweerder heeft het algemeen belang dat is gediend met het inreisverbod, afgewogen tegen het persoonlijk belang van eiseres en haar kinderen om de in Europa verblijvende familie te bezoeken en heeft aan het algemeen belang doorslaggevend gewicht toegekend. Verweerder stelt vast dat het niet kunnen bezoeken van familieleden een veel voorkomend gevolg is van een inreisverbod welke omstandigheid dus in die zin niet bijzonder is. Verweerder brengt in dit verband verder naar voren dat de familieleden van eiseres haar en haar kinderen ook in Albanië kunnen bezoeken. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt en is van oordeel dat verweerder de belangen in voldoende mate heeft afgewogen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 september 2020 door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 september 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX6837).