ECLI:NL:RBDHA:2020:14276
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak na niet-ontvankelijk verklaring aanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Afghaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 11 september 2020, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. D.W.M. van Erp, en een tolk, P. Husseini. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J.A.C.M. Prins. Tijdens de zitting werd de zaak NL20.16154 gelijktijdig behandeld.
De voorzieningenrechter overwoog dat, gezien de uitspraak in de zaak NL20.16154, een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. A. Wilpstra - Foppen. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. De uitspraak is bekendgemaakt op 24 september 2020.