ECLI:NL:RBDHA:2020:14281
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vergoeding van proceskosten. De eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Yousef, had een verzoek ingediend om vergoeding van zijn proceskosten na een beroepsprocedure tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die werd vertegenwoordigd door S. Aboulouafa. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 12 mei 2020 in beroep was gegaan omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Na het indienen van het beroep heeft verweerder alsnog een beslissing genomen, waarna de eiser zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de gemaakte proceskosten.
De rechtbank heeft in overweging genomen dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, zoals bepaald in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de relevante artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) geraadpleegd om te bepalen of de eiser recht had op vergoeding van de proceskosten. Aangezien verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing had genomen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser recht had op een vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld en dat er een vast bedrag aan proceskosten kon worden toegekend. Echter, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn, is er een lagere vergoeding toegekend met een wegingsfactor van 0,5. Uiteindelijk is de vergoeding vastgesteld op € 262,50, dat door verweerder aan eiser moet worden betaald. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van griffier S.M. Bakker. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 28 augustus 2020.