ECLI:NL:RBDHA:2020:14331
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag na intrekking besluit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. Ch. R. Vink, niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Op 24 juni 2020 heeft de Staatssecretaris echter aangegeven dat het besluit was ingetrokken en dat de asielaanvraag inhoudelijk in behandeling zou worden genomen. Ondanks deze intrekking heeft verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening gehandhaafd en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft in de hoofdzaak uitspraak gedaan en het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Gezien deze beslissing in de hoofdzaak was er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening, waardoor het verzoek werd afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien de verweerder een nieuw besluit had genomen op basis van nieuwe omstandigheden. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, in aanwezigheid van griffier mr. S. Westerhof, en is bekendgemaakt op dezelfde dag.