ECLI:NL:RBDHA:2020:14424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
NL20.15290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. I.N. Schalken, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. E. Sweerts, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat hij risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en verwijst naar het AIDA-rapport over Frankrijk.

Tijdens de zitting op 25 augustus 2020 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, waaronder de stelling dat Frankrijk niet voldoet aan de vereisten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt dat er geen concrete aanknopingspunten zijn die maken dat dit beginsel in het geval van eiser niet van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden in Frankrijk, zoals beschreven in het AIDA-rapport, niet wijzen op ernstige tekortkomingen in de opvang van asielzoekers. Eiser heeft niet aangetoond dat hij geen toegang heeft tot medische zorg in Frankrijk en dat zijn situatie zo bijzonder is dat zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht behandeld zou moeten worden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.15290
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. I.N. Schalken), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.15291, plaatsgevonden op 25 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Sulaiman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet meer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij als Dublin-terugkeerder het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Ter onderbouwing verwijst eiser naar het AIDA-rapport over Frankrijk, update 2019 (AIDA-rapport) en naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) N.H. en anderen tegen Frankrijk van
2 juli 20201. Het aantal geregistreerde asielzoekers dat in 2019 accommodatie kreeg, lag substantieel lager dan het aantal geregistreerde asielzoekers dat een aanvraag had ingediend. Veel opvangcentra zijn ingericht op families en stellen waardoor alleenstaanden lastiger of geen opvang krijgen. Daarnaast bestaat bij eiser de vrees dat hij niet in de gelegenheid wordt gesteld een nieuwe asielaanvraag in te dienen omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De asielmotieven die hij eerder niet naar voren durfde te brengen, zal hij ook nu niet naar voren kunnen brengen omdat het hier gaat om feiten en omstandigheden die bij eiser ten tijde van zijn eerdere aanvraag al bekend waren. Eiser vreest voor indirect réfoulement. Wat betreft zijn individuele situatie voert eiser aan dat het EHRM in het hiervoor vermelde arrest concludeerde dat de Franse overheid verantwoordelijk kan worden gehouden voor de slechte omstandigheden waarin drie vreemdelingen maandenlang hebben geleefd. De omstandigheden die in dit arrest worden genoemd zijn soortgelijk aan die van eiser. De Franse autoriteiten hebben eiser geen veilige opvang geboden, waardoor hij uit de opvang moest vluchten. Eiser heeft daarna drie jaar in Calais in een tent gewoond, zonder sanitaire voorzieningen, zorg, eten en drinken en financiële middelen. Verder heeft de Franse overheid ook geen advocaat voor hem geregeld. Eiser heeft met zijn verklaringen hierover een begin van bewijs geleverd dat Frankrijk zich niet houdt aan de van toepassing zijnde Richtlijnen. Subsidiair voert eiser aan dat verweerder naar aanleiding van het bovenstaande het asielverzoek in behandeling had moeten nemen op basis van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
3. Verweerder mag ten opzichte van Frankrijk in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er zijn geen concrete aanknopingspunten die maken dat dit in het geval van eiser anders is.
4. Uit het AIDA-rapport blijkt niet dat sprake is van ernstige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan de hand van het arrest Jawo van 19 maart 2019 uiteengezet wanneer sprake is van ernstige structurele tekortkomingen die in de weg staat aan overdracht. De in het AIDA-rapport geschetste omstandigheden duiden niet op dergelijke tekortkomingen. Uit de omstandigheid dat het aantal geregistreerde asielzoekers substantieel hoger is dan het aantal asielzoekers dat opgenomen wordt in een accommodatie, kan niet zonder nadere informatie worden afgeleid dat qua opvang sprake is van ernstige structurele tekortkomingen nu er meerdere redenen kunnen zijn waarom de asielzoekers uiteindelijk niet in de opvang terecht zijn gekomen. Uit het AIDA-rapport kan immers ook worden opgemaakt dat opvangplekken onbezet blijven.
5. Dat Frankrijk nadere voorwaarden stelt aan herhaalde aanvragen in de zin dat er om nieuw bewijs wordt gevraagd, is niet strijdig met de Procedurerichtlijn. Hierin kan bovendien geen aanwijzing worden gevonden dat de Franse autoriteiten in eisers situatie een nieuwe aanvraag niet zorgvuldig zullen beoordelen. Frankrijk garandeert met het claimakkoord dat een asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen. Dat sprake is van (indirect) réfoulement omdat eisers asielaanvraag in Frankrijk eerder is afgewezen en hij geen nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag kan leggen volgt de rechtbank niet. Frankrijk is partij bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en gebonden aan het Handvest en verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Mocht Frankrijk zich niet houden aan zijn internationale verplichtingen dan kan eiser hierover klagen bij de Franse autoriteiten. Niet gebleken is dat
1. Nummers 28820/13, 75547/13 en 13114/15, ECLI:CE:ECHR:2020:0702JUD002882013.
daartoe geen reële mogelijkheid bestaat. Eerst in het beroepschrift stelt eiser zonder verdere toelichting dat hij in Frankrijk geen advocaat heeft gekregen. Dat eiser in strijd met de Procedurerichtlijn geen bijstand heeft gekregen van een advocaat, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Verweerder mag er nog steeds van uitgaan dat de Franse autoriteiten zich houden aan de Richtlijnen die van belang zijn voor de asielprocedure.
6. De uitspraak van het EHRM van 2 juli 2020 leidt niet tot een ander oordeel. Het EHRM heeft in deze zaak in drie individuele gevallen beslist dat Frankrijk verantwoordelijk was voor hun slechte leefomstandigheden die in strijd waren met artikel 3 van het EVRM. Deze zaak maakt niet dat in het algemeen ten opzichte van Frankrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Het ging om drie alleenstaande mannen die in 2013 een asielaanvraag in wilden dienen. In de maanden dat zij wachtten om geregistreerd te worden als asielzoeker konden de mannen geen aanspraak maken op opvang en andere verstrekkingen omdat zij niet de status hadden van asielzoeker. De situatie van eiser is niet vergelijkbaar met die van de uitspraak van 2 juli 2020. De uitspraak gaat ook niet over de actuele situatie in Frankrijk, maar over de periode 2013-2015. Verder is eiser een Dublinclaimant en Frankrijk heeft de verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag al erkend. Daarbij wordt de overdracht van eiser aangekondigd waardoor de Franse autoriteiten van zijn aankomst op de hoogte zijn. Verder verschillen de persoonlijke ervaringen van eiser ook met de situatie in de uitspraak van het EHRM, omdat eiser wel opvang heeft gekregen en zelf heeft besloten uit deze opvang te vertrekken, naar zijn zeggen, vanwege bedreigingen.
7. Eiser heeft verder niet met medische stukken onderbouwd dat hij medische klachten heeft en hij heeft ook niet onderbouwd dat hij geen toegang had tot de medische zorg in Frankrijk. Wanneer eiser geen toegang zou krijgen tot de medische zorg, moet hij hierover klagen bij de Franse autoriteiten. Het is niet gebleken dat dit voor hem onmogelijk is.
8. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding wordt gezien om eisers aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht te behandelen. Verweerder heeft namelijk terecht gesteld dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder en individueel zijn, dat er voor hem een uitzondering gemaakt moet worden. Uit de stukken blijkt dat eiser opvang heeft gehad die hij vervolgens zelf heeft verlaten vanwege bedreigingen. Het is niet gebleken dat de Franse autoriteiten hem niet konden of wilden beschermen tegen deze bedreigingen. Eiser heeft wel aangegeven dat hij heeft geklaagd over de bedreigingen, maar hij heeft dit verder niet onderbouwd. Het is daarom niet aannemelijk dat eiser na terugkeer in een opvang wordt geplaatst waarbij de Franse autoriteiten hem - in geval van onveiligheid - niet willen helpen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
zaaknummer: NL20.15290 5
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
31 augustus 2020

Documentcode: [documentnummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.