ECLI:NL:RBDHA:2020:14483
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- en gezinsleven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een 72-jarige weduwe van Jemenitische nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar meerderjarige zoon in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van een 'meer dan gebruikelijke (emotionele) afhankelijkheidsrelatie' tussen eiseres en haar zoon, wat noodzakelijk is voor het bestaan van beschermenswaardig familieleven onder artikel 8 van het EVRM.
Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 14 juli 2020 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de Staatssecretaris niet aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de feitelijke situatie, waaronder het feit dat eiseres en haar zoon sinds 2013 niet samenwoonden en dat er geen bewijs was van een exclusieve afhankelijkheid.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de wens van eiseres om bij haar zoon te wonen niet voldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.