ECLI:NL:RBDHA:2020:14577
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van een machtiging tot voorlopig verblijf voor een Syrische vrouw op basis van gezinsleven met haar zoon
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres, een Syrische vrouw, voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar zoon, referent, te kunnen verblijven. De aanvraag was ingediend op 13 september 2016, maar was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent, wat een beschermenswaardig gezinsleven impliceert volgens artikel 8 van het EVRM. De rechtbank constateerde dat verweerder ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eiseres had laten uitvallen, ondanks de objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. De rechtbank vond dat de lange tijdsduur van de procedure, die al vier jaar had geduurd, en de emotionele impact daarvan op eiseres en referent, een belangrijke rol speelden in de beslissing. De rechtbank heeft daarom zelf in de zaak voorzien en verweerder opgedragen om binnen twee weken de gevraagde mvv te verlenen aan eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.