ECLI:NL:RBDHA:2020:14577

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
AWB 19/8334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een machtiging tot voorlopig verblijf voor een Syrische vrouw op basis van gezinsleven met haar zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres, een Syrische vrouw, voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar zoon, referent, te kunnen verblijven. De aanvraag was ingediend op 13 september 2016, maar was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent, wat een beschermenswaardig gezinsleven impliceert volgens artikel 8 van het EVRM. De rechtbank constateerde dat verweerder ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eiseres had laten uitvallen, ondanks de objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. De rechtbank vond dat de lange tijdsduur van de procedure, die al vier jaar had geduurd, en de emotionele impact daarvan op eiseres en referent, een belangrijke rol speelden in de beslissing. De rechtbank heeft daarom zelf in de zaak voorzien en verweerder opgedragen om binnen twee weken de gevraagde mvv te verlenen aan eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8334
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Syrische nationaliteit,
V-nummer [#] ,
eiseres,
(gemachtigde: mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Op 13 september 2016 is ten behoeve van eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’ (hierna: referent).
Bij besluit van 14 februari 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 21 december 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het hiertegen ingediende beroep is gegrond verklaard bij uitspraak van 12 september 2018, van deze rechtbank en zittingsplaats (AWB 18/381) en het besluit op bezwaar is vernietigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze uitspraak bevestigd bij uitspraak van 19 juli 2019 (201808052/1/V1).
Bij besluit van 7 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 7 januari 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is referent verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat eiseres woonachtig is in Syrië. Zij beoogt verblijf bij referent, haar zoon, die geboren is op [geboortedatum] . Referent is haar enige kind. Hij is op 22 september 2012 uit Syrië vertrokken. Ongeveer tien jaar voor zijn vertrek zijn zijn ouders bij referent gaan wonen, in zijn huis in [plaats] , vanwege hun lichamelijke klachten, vooral die van zijn vader (halfzijdige verlamming). Zijn vader is overleden in 2010. Bij vertrek heeft referent eiseres achter moeten laten in zijn huis. Referent is op 10 februari 2016 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (vluchtelingschap), geldig tot 10 oktober 2020. Eiseres heeft lichamelijke klachten, die zijn verergerd sinds het vertrek van referent. Zij heeft versleten knieën, een hoge bloeddruk, een depressie en lijdt aan (beginnend) alzheimer. Ze kan niet zelfstandig naar buiten, omdat ze geen trappen kan lopen. Ze heeft bij het lopen ook een hulpmiddel nodig.
In [plaats] woont verder nog een broer van eiseres, die tussen de 65-70 jaar oud is. Hij bezoekt eiseres maandelijks om haar te helpen met het halen van boodschappen bijvoorbeeld.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Verweerder heeft aangenomen dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eiseres, omdat sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid. Dit blijkt uit de combinatie van factoren zoals de lange periode van samenwonen, de hoge leeftijd van eiseres, haar gezondheidsklachten, het feit dat zij weduwe is en dat referent haar enige kind is. Daarmee is dus sprake is van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Echter, verweerder heeft de daaropvolgende belangenafweging in het nadeel van eiseres en referent laten uitvallen. Verweerder acht de objectieve belemmering vanwege het aan referent verleende verblijfsvergunning asiel aanwezig, maar acht de belangen van verweerder gelet op alle feiten en omstandigheden, desondanks zwaarder wegen dan de belangen van eiseres en referent.
3. Eiseres komt in beroep op tegen de door verweerder verrichte belangenafweging. Volgens haar zijn er zwaarwegende belangen aan de zijde van eiseres en referent om met elkaar herenigd te worden, terwijl er aan de zijde van verweerder enkel een economisch belang is. De feiten en omstandigheden die in het voordeel dienen te worden meegewogen zijn de volgende: hoge leeftijd van eiseres, dat zij weduwe is, dat referent haar enige kind is, het langdurig samenwonen van eiseres met referent, hulpbehoevendheid van eiseres wegens haar medische beperkingen, geen stabiel vangnet en mantelzorg voor eiseres in Syrië, objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit oefenen, de slechte veiligheidssituatie in [plaats] , dat eiseres niet illegaal naar Nederland kan afreizen. Gelet op alle feiten en omstandigheden in samenhang bezien, heeft verweerder de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiseres en referent laten uitvallen.
3.1
De rechtbank neemt bij de beoordeling als uitgangspunt de uitspraak van de rechtbank van 12 september 2018 die in rechte vaststaat, in het bijzonder de volgende overweging:
“6. De rechtbank overweegt verder als volgt. Vooropgesteld wordt dat voor het aannemen van familie- en gezinsleven tussen eiseres en haar meerderjarige zoon (referent) het vereiste van ‘more than normal emotional ties’ geldt. (…) De rechtbank is van oordeel dat verweerder de vraag of aan voormeld criterium is voldaan, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder heeft niet kenbaar in de besluitvorming betrokken dat referent tot aan zijn vertrek uit Syrië jaren onafgebroken bij zijn moeder heeft gewoond. Verweerder heeft in zijn belangenafweging verder onvoldoende rekening gehouden met het feit dat er niet uitgegaan kan worden van stabiele mantelzorg voor eiseres in Syrië, gelet op de geweldsituatie aldaar. Dat eiseres met gezondheidsproblemen kampt heeft verweerder in het bestreden besluit meegewogen. Hij stelt zich ten aanzien van dit punt echter op het standpunt dat dat niet is aangetoond dat eiseres voor haar verzorging naar aanleiding van deze problemen exclusief afhankelijk is van de zorg van referent. Uit de jurisprudentie van het EHRM valt echter niet af te leiden dat de afhankelijkheid exclusief moet zijn, wil sprake zijn van beschermenswaardiggezinsleven.”
3.2
De voorgaande overweging van de rechtbank ziet op de beoordeling van de vraag of sprake is van ‘more than normal emotional ties’, die inmiddels is aangenomen door verweerder. Verweerder heeft inmiddels dus vastgesteld dat sprake is van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent omdat volgens verweerder de emotionele afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent de gebruikelijke banden die tussen de ouder(s) en het meerderjarige kind bestaan, overstijgen. De banden zijn door verweerder daarmee kennelijk zo sterk geacht dat als gevolg van de scheiding eiseres niet in staat is om zelfstandig te functioneren. Eiseres heeft in dat licht bezien terecht gesteld dat het inconsistent is van verweerder om vervolgens bij de verrichte belangenafweging toch weer verkapt de afhankelijkheidsrelatie te beoordelen. Sterker nog, er is naar het oordeel van de rechtbank bij de belangenafweging geen ruimte meer voor de vraag of de rol van referent voor wat betreft de afhankelijkheidsrelatie is veranderd door het tijdsverloop en of eiseres zich in dat tijdsbestek zonder referent heeft weten te redden (met behulp van derden). Voor zover verweerder ten nadele van eiseres heeft meegewogen bij de belangenafweging dat zij niet zodanig afhankelijk is van referent dat zij niet zelfstandig kan functioneren, heeft verweerder dat ten onrechte gedaan. Overigens heeft verweerder bij de beoordeling van de afhankelijkheid ten onrechte als feit vastgesteld dat eiseres zich heeft weten te redden zonder referent. Immers, niet in geschil is dat zij wegens haar lichamelijke/medische beperkingen zeer hulpbehoevend is en in Syrië voor haar geen stabiel mantelzorg netwerk aanwezig is, wegens de geweldsituatie daar. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder niet heeft betwist dat zij voor haar dagelijkse functioneren afhankelijk is van derden.
3.2.1
Ook het betoog van eiseres dat ten onrechte in haar nadeel is meegewogen dat zij binding heeft met Syrië, volgt de rechtbank nu niet in geschil is dat er objectieve belemmeringen zijn om het familie- of gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Indien er objectieve belemmeringen zijn aangenomen, is reeds duidelijk dat het gezinsleven niet in het land van herkomst kan worden uitgeoefend. De vragen of er subjectieve belemmeringen zijn en of en in welke mate er binding met het land van herkomst is, zijn alleen van belang als de hoofdvraag of verwacht mag worden dat het gezinsleven in het land van herkomst wordt uitgeoefend, bespreking behoeft. En dat is in dit geval niet zo. De rechtbank vindt hier ondersteuning voor in Werkinstructie 2019/15 waarin op pagina 23, onder meer het volgende staat:
“7.5 Binding met het land van herkomst
Tegenover belemmeringen gelegen in het land van herkomst die het uitoefenen van het gezinsleven aldaar bemoeilijken (certain degree of hardship) betrek je in je afweging de binding met het land van herkomst die het uitoefenen van het gezinsleven in het land van herkomst vergemakkelijken.”
3.2.2
Verweerder heeft voorts, zoals is betoogd door eiseres, gelet op de omstandigheden van het geval de belangenafweging ten onrechte niet ten voordele van eiseres laten uitvallen. Verweerder heeft weliswaar ten voordele van eiseres en referent meegewogen dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Echter, verweerder heeft gelet daarop in combinatie met de hoge leeftijd van eiseres, het feit dat referent haar enige kind is, dat zij weduwe is en de algehele slechte veiligheidssituatie in Syrië, onvoldoende gewicht toegekend aan haar belangen om herenigd te worden met hem en zijn gezin (haar eigen kleinkinderen). De conclusie van verweerder dat aan zijn belangen meer gewicht toekomt, is naar het oordeel van rechtbank (enigszins terughoudend toetsend) gelet op het voorgaande niet houdbaar.
3.2.3
De beroepsgronden slagen. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
4. De rechtbank ziet thans, in dit bijzondere geval, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Volgens de rechtbank is op dit moment rechtens nog maar één uitkomst mogelijk. Het geven van nog een gelegenheid aan verweerder om het bezwaar te beoordelen zou geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze inhouden. Dit zou ook bestuurlijk onbehoorlijk zijn gelet op het grote tijdsverloop sinds de aanvraag van 13 september 2016 waar verweerder ook debet aan is geweest door niet tijdig te beslissen. Daarbij neemt de rechtbank ook mee dat zonder meer kan worden aangenomen dat dit tijdsverloop voor referent en eiseres emotioneel zwaar is geweest. De rechtbank draagt verweerder daarom, in dit bijzondere geval, op om aan eiseres binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak de gevraagde mvv te verlenen.
5. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelast de rechtbank verder dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
6. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder om aan eiseres binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak een mvv te verlenen voor het doel waarvoor dat ten behoeve van eiseres is aangevraagd;
- draagt verweerder op € 174,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.050,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.