In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, drie Russische nationaliteiten, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hadden aanvragen ingediend voor verlenging van hun verblijfsvergunningen, die aanvankelijk waren afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van eiser 1 om verlenging van zijn verblijfsvergunning als kennismigrant en de aanvragen van eiseres en eiser 2 om verlenging van hun verblijfsvergunningen als gezinsleden, door verweerder zijn afgewezen. In het bestreden besluit van 3 februari 2020 heeft verweerder echter de aanvragen gegrond verklaard en de verblijfsvergunningen verlengd tot 26 september 2024. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, maar heeft vastgesteld dat verweerder hen ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. De rechtbank heeft de proceskosten van eisers vastgesteld op € 1.050,- en bepaald dat het griffierecht van € 178,- aan hen vergoed moet worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ontstane verblijfsgat voor rekening en risico van eisers komt, en dat de gevolgen van het handelen van de werkgever van eiser 1 voor rekening van de vreemdeling kunnen worden gebracht. De rechtbank heeft de uitspraak van verweerder in stand gelaten, maar heeft wel de schending van de hoorplicht geconstateerd.