ECLI:NL:RBDHA:2020:14701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
AWB 19/5980 en AWB 19/2891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eiseres, een Sri Lankaanse vrouw, die eerder asiel had aangevraagd in Nederland. Eiseres had op 6 februari 2019 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 april 2019 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 8 juli 2019 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 17 september 2020 bleek dat eiseres niet meer in Nederland verbleef en inmiddels asiel had aangevraagd in België. De rechtbank overwoog dat eiseres geen procesbelang meer had, aangezien zij geen contact meer had met haar gemachtigde en mogelijk teruggekeerd was naar Sri Lanka. De rechtbank concludeerde dat er geen concreet procesbelang was voor de zaak, omdat eiseres niet meer in Nederland was en geen prijs meer stelde op de bescherming die zij aanvankelijk had gezocht.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens werd het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, omdat eiseres aangaf in betalingsonmacht te verkeren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/5980 en AWB 19/2891
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 17 september 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , geboren op [1955] , van Sri Lankaanse nationaliteit, eiseres/verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres/verzoekster (hierna te noemen: eiseres) van 6 februari 2019 tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet afgewezen.
Bij besluit van 8 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2020. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Griffierecht
2. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van haar verzoek wegens betalingsonmacht. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft gemachtigde van eiseres aangegeven dat eiseres niet over inkomen of over vermogen beschikt. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe.
Procesbelang
3. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij haar beroep. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat eiseres op 13 februari 2020 in België asiel heeft aangevraagd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat Nederland op
21 april 2020 een claimakkoord heeft gegeven aan België in het kader van de Dublinverordening. Daarnaast heeft gemachtigde van eiseres per brief van 11 augustus 2020 aangegeven dat eiseres het contact met hem sinds april 2020 heeft verbroken. Eiseres heeft haar gemachtigde in maart 2020 telefonisch laten weten te overwegen om toch terug te keren naar Sri Lanka. Sinds april 2020 verblijft eiseres niet meer op het adres waar zij tot toen verbleef. Post wordt aan gemachtigde geretourneerd en ook via Vluchtelingenwerk heeft gemachtigde geen spoor van eiseres kunnen vinden.
4. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
22 februari 2019 [1] volgt dat, indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit dient te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is alleen anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
5. Gezien de onder 3 genoemde omstandigheden, getoetst aan genoemde uitspraak, stelt de rechtbank vast dat er geen concreet procesbelang is voor deze zaak. Eiseres heeft in België asiel aangevraagd, is vertrokken uit Nederland en is mogelijk teruggekeerd naar Sri Lanka. Het niet duidelijk waar eiseres zich nu bevindt. Verder heeft zij al geruime tijd geen contact meer met haar gemachtigde.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 september 2020.
De griffier en de (voorzieningen)rechter zijn verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier (voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.