ECLI:NL:RBDHA:2020:14745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
NL20.17840
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid Roemenië onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit bezittende man, zijn asielaanvraag had ingediend op 2 mei 2020. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van het argument dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 december 2020, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd de zaak behandeld samen met een andere zaak (NL20.17841). Eiser voerde aan dat hij medische klachten had en dat hij slecht behandeld was door de Roemeense autoriteiten, wat hem zou beletten om terug te keren naar Roemenië.

De rechtbank overwoog dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er in Roemenië systematische tekortkomingen waren in de opvang en medische verzorging. De rechtbank baseerde zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Eiser had geen bewijs geleverd dat zijn medische situatie niet adequaat behandeld zou kunnen worden in Roemenië. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.17840

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.A. Tegenbosch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.17841, plaatsgevonden op 3 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Syrische nationaliteit. Op 2 mei 2020 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] , omdat Roemenië verantwoordelijk is. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 15 december 2019 in Roemenië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Aan de Roemeense autoriteiten is op 22 juni 2020 verzocht eiser terug te nemen. Op 4 augustus 2020 hebben de Roemeense autoriteiten hiermee ingestemd op grond van artikel 18, eerste lid onder c, Dublinverordening. [2]
3. Eiser voert aan dat hij last heeft van medische klachten, slecht is behandeld door de Roemeense autoriteiten en dat hem medische hulp is onthouden. Van eiser mag redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij zich begeeft naar een land dat in strijd handelt met de Opvangrichtlijn, het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] . Eiser is in Nederland onder medische behandeling en heeft er geen vertrouwen in dat hij deze behandeling in Roemenië kan voortzetten. Eiser is door zijn medische situatie te beschouwen als kwetsbaar persoon als bedoeld in het arrest Tarakhel. [5]
4. De rechtbank overweegt met betrekking tot eisers stellingen als volgt.
Het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er van mag uitgaan dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen en dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat dit anders is. [6] Tussen partijen is niet in geschil dat eiser medische klachten heeft en daarvoor nog behandeling behoeft, maar gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ervan worden uitgegaan dat er een medische behandeling mogelijk is in Roemenië. Eiser heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat dit niet het geval is. Met betrekking tot het beroep van eiser op het arrest Tarakhel heeft eiser geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat er in Roemenië sprake is van een vergelijkbare situatie als bedoeld in dat arrest. Verder is van belang dat verweerder heeft toegezegd de Roemeense autoriteiten conform artikel 32 van de Dublinverordening te zullen informeren over de bijzondere behoeften en omstandigheden van eiser en dat zijn overdracht kan worden opgeschort als duidelijk is dat Roemenië daar niet aan kan voldoen.
Roemenië heeft middels het claimakkoord aangegeven dat zij eisers asielaanvraag in behandeling zal nemen. De Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn gelden ook ten aanzien van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Roemenië. Voor zover eiser stelt dat Roemenië in strijd handelt met deze richtlijnen en de waarborgen die hieruit voortvloeien, is het uitgangspunt dat eiser dient te klagen bij de Roemeense autoriteiten. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn. Dat eiser vanwege zijn bijzondere kwetsbaarheid in een situatie van verregaande materiële deprivatie terecht is gekomen en zal komen, is onvoldoende onderbouwd.
5. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er in Roemenië sprake is van systematische tekortkomingen in de opvang en medische verzorging. Dit breng met zich mee dat er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit moet worden gegaan dat eiser na overdracht aan Roemenië op adequate wijze zal worden behandeld. Ook heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om het asielverzoek van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijzondere en individuele omstandigheden die van onevenredige hardheid getuigen op grond waarvan aan dat artikel toepassing moet worden gegeven.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.X. Scholten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie.
5.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 4 november 2014 inzake Tarakhel (nr. 29217/12).
6.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1804.