ECLI:NL:RBDHA:2020:14801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
20/5509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking verblijfsvergunning en geschil over ingangsdatum

In deze zaak heeft eiseres, een Russische nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had op 28 mei 2019 de verblijfsvergunning van eiseres voor verblijf als familie- of gezinslid bij een derde persoon ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 15 september 2017. Daarnaast werd een aanvraag voor verblijf bij een ander familielid afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard, met uitzondering van de afwijzing van de aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid bij de tweede persoon, waarvoor een verblijfsvergunning werd verleend met ingang van 15 januari 2020.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, specifiek gericht op de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning. De Staatssecretaris heeft in latere correspondentie aangegeven dat de ingangsdatum niet 15 januari 2020, maar 30 januari 2019 zou moeten zijn. Eiseres heeft zich in dit standpunt kunnen vinden en verzocht om een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft op 9 november 2020 de zaak behandeld, maar partijen zijn niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil meer was over de ingangsdatum van de verblijfsvergunning en heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 30 januari 2019. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de Staatssecretaris het griffierecht van € 178,- en de proceskosten van € 525,- aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe en openbaar gemaakt op 16 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5509

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1987] , van Russische nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres voor ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 15 september 2017. Tevens heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [B] ’ afgewezen.
Bij besluit van 17 augustus 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor ‘verblijf bij kind’ afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit I, voor zover dat ziet op de intrekking van de verblijfsvergunning, ongegrond verklaard. Het bezwaar gericht tegen de afwijzing van de aanvraag voor ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [B] ’ heeft verweerder gegrond verklaard. Aan eiseres is een verblijfsvergunning verleend met ingang van
15 januari 2020. Het bezwaar gericht tegen het primaire besluit II heeft verweerder ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning voor ‘verblijf als familie- of gezinslid bij
[B] ’, beroep ingesteld.
Bij brieven van 29 oktober en 2 november 2020 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning inderdaad niet moet zijn 15 januari 2020, maar 30 januari 2019. Verweerder heeft de rechtbank gevraagd om het beroep gegrond te verklaren en zelf in de zaak te voorzien.
Bij brief van 6 november 2020 heeft eiseres de rechtbank laten weten dat zij zich kan vinden in het standpunt van verweerder om zelf in de zaak te voorzien. Eiseres verzoekt hierbij om een proceskostenveroordeling.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2020. Partijen zijn,
met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij
[B] ’ 30 januari 2019 hoort te zijn. Het bestreden besluit kan op dit punt daarom niet in stand blijven.
2. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in deze zaak te voorzien door te bepalen dat de ingangsdatum van verblijfsvergunning voor ‘verblijf als familie- of gezinslid bij
[B] ’ wordt bepaald op 30 januari 2019.
3. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning, en bepaalt dat deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.