ECLI:NL:RBDHA:2020:14871
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen intrekking verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Pakistaanse nationaliteit. De eiser had zijn verblijfsvergunning zien ingetrokken per 12 februari 2019, nadat hij was afgemeld bij de Hogeschool Utrecht. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 17 september 2020 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, aangezien hij inmiddels is uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (Brp) in verband met emigratie. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond wat zijn belang is bij een inhoudelijke beoordeling, en dat de stellingen die hij naar voren heeft gebracht niet voldoende onderbouwd zijn. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard en is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.