ECLI:NL:RBDHA:2020:14871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
AWB 19/7157 en AWB 19/7159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Pakistaanse nationaliteit. De eiser had zijn verblijfsvergunning zien ingetrokken per 12 februari 2019, nadat hij was afgemeld bij de Hogeschool Utrecht. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 17 september 2020 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, aangezien hij inmiddels is uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (Brp) in verband met emigratie. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond wat zijn belang is bij een inhoudelijke beoordeling, en dat de stellingen die hij naar voren heeft gebracht niet voldoende onderbouwd zijn. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard en is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/7157 en AWB 19/7159
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 29 oktober 2020 in de zaak tussen
[eiser/verzoeker] , geboren op [1996] , van Pakistaanse nationaliteit, eiser/verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) ingetrokken per 12 februari 2019.
Bij besluit van 16 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De verblijfsvergunning van eiser is ingetrokken bij het bestreden besluit, per
12 februari 2019. Op dat moment is eiser namelijk met zijn studie gestopt en op die datum heeft het College van Bestuur van de Hogeschool Utrecht eiser afgemeld. Met ingang van die datum is het referentschap van de Hogeschool Utrecht komen te vervallen. Vervolgens heeft verweerder aan eiser een nieuwe verblijfvergunning verstrekt, onder de beperking studie aan de Hogeschool Den Haag, voor de periode van 23 september 2019 tot 30 november 2023. Deze vergunning is op 5 juni 2020 ingetrokken vanaf 19 februari 2020 omdat eiser op die datum is uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (Brp) in verband met emigratie. Deze laatste intrekking is door eiser niet bestreden.
2. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit nu eiser is uitgeschreven uit de Brp in verband met emigratie. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is de bestuursrechter alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen als dit van betekenis is voor het geschil over het besluit van een bestuursorgaan. [1] Daarbij geldt dat het resultaat dat de indiener van het rechtsmiddel nastreeft, ook daadwerkelijk moet kunnen worden bereikt en voor deze indiener feitelijk van betekenis moet zijn. Het is aan eiser om zijn belang te stellen en aannemelijk te maken.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval geen sprake van procesbelang. Eiser heeft onvoldoende concreet gemaakt wat zijn belang is bij een inhoudelijke beoordeling van deze zaak. De enkele stelling van eiser dat sprake was van overmacht omdat zijn vader ziek werd en hij daardoor naar Pakistan moest als gevolg waarvan zijn verblijfsvergunning is ingetrokken, kan hem niet baten reeds om die reden dat dit niet is onderbouwd. Ook de enkele stelling van eiser dat hij in de toekomst een sterker verblijfsrecht zou hebben zonder verblijfsgat dat is ontstaan door het bestreden besluit, levert hem geen procesbelang op. De vraag of eiser in de toekomst opnieuw verblijfsrecht heeft betreft immers een toekomstige onzekere gebeurtenis. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de ABRvS dat het enkele feit dat een partij een principiële uitspraak wenst, geen procesbelang oplevert. [2]
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank komt aldus niet toe aan de bespreking van de beroepsgronden.
6. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2020.
De griffier is verhinderd om
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 mei 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:1796). Te raadplegen op www.rechtspraak.nl.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juni 2010, (ECLI:NL:RVS:2010:BM7768).