ECLI:NL:RBDHA:2020:14872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/3925 en AWB 20/3926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wijziging verblijfsvergunning op humanitaire gronden en beroep ongegrond

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Amerikaanse eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar partner, maar deze werd ingetrokken omdat zij niet langer op hetzelfde adres woonde als haar partner en de relatie was verbroken. De eiseres verzocht om wijziging van haar verblijfsvergunning naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden', maar dit verzoek werd afgewezen door de Staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de wijzigingsaanvraag terecht was, omdat de eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. De rechtbank stelde vast dat de eiseres niet vijf jaar in het bezit was van een verblijfsvergunning en dat zij het inburgeringsexamen niet had gehaald. Bovendien oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van een beschermingswaardig privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat de eiseres geen bijzondere binding met Nederland had. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door voorzieningenrechter mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. A. Wilpstra-Foppen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/3925 en AWB 20/3926
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 29 oktober 2020 in de zaak tussen
[eiseres/verzoekster] , geboren op [1991] , met de nationaliteit Amerikaans burger, eiseres/verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. Y. Mateo Diaz),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres/verzoekster (hierna te noemen: eiseres) voor verblijf bij haar partner [naam] ingetrokken en de wijzigingsaanvraag voor een vergunning met als beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen.
Bij besluit van 23 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. Op basis van de door eiseres overgelegde gegevens wijst de rechtbank het verzoek toe. Dit betekent dat eiseres geen griffierecht verschuldigd is voor deze procedure.
Intrekking vergunning en afwijzing aanvraag
2. Eiseres was in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Verblijf als familie of gezinslid bij [naam] ’, geldig van 6 juni 2014 tot
6 juni 2019. Uit gegevens van de Basis Registratie Personen (Brp) is verweerder gebleken dat eiseres vanaf 1 maart 2019 niet meer op hetzelfde adres woont als [naam] . Uit een meldingsformulier van [naam] is verweerder ook gebleken dat de relatie tussen eiseres en [naam] met ingang van 1 april 2019 is verbroken. Op 16 april 2019 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor wijziging van de beperking van haar verblijfvergunning regulier naar verblijfdoel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit de verblijfsvergunning regulier met de beperking ‘Verblijf als familie of gezinslid bij [naam] ’ per 1 maart 2019 ingetrokken en de aanvraag voor wijziging van de beperking afgewezen. Eiseres is namelijk niet vijf jaar in het bezit geweest van de verblijfsvergunning en zij heeft het inburgeringsexamen niet gehaald. Voorts heeft zij ook niet aangetoond van die plicht ontheven te zijn. Verweerder heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd met uitzondering van de intrekkingsdatum. Daarvoor wordt 1 april 2019 gehanteerd.
4. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag. Eiseres voert aan dat zij wel in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning op grond van niet-tijdelijke humanitaire gronden. Verweerder heeft bij de afwijzing een onjuiste belangenafweging gemaakt. Eiseres verblijft al ruim acht jaar in Nederland. De verblijfsvergunningen zijn niet ingetrokken maar gewijzigd vanwege het veranderen van verblijfsdoel. Verder zijn er bijzondere omstandigheden waarom eiseres niet heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier niet (langer) bestrijdt. De intrekking van de vergunning per 1 april 2019 staat derhalve vast.
6. Ten aanzien van de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van niet-tijdelijke humanitaire gronden overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft eiseres aangegeven de afwijzing niet langer te bestrijden, in die zin dat zij niet langer bestrijdt dat zij niet een aaneengesloten periode van vijf jaar een verblijfsvergunning heeft gehad. De verblijfsvergunning is ingetrokken op 1 april 2019, terwijl de vergunning op
6 juni 2014 is verleend. Verweerder heeft de aanvraag voor de verblijfsvergunning daarom op grond van artikel 3.51, eerste lid, sub a, onder 1, van het Vreemdelingenbesluit 2000 mogen afwijzen omdat zij niet aan de daarin gestelde voorwaarde voldoet. Gelet op paragraaf B8/8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 komt de rechtbank dan ook niet toe aan de bespreking van de gronden die zijn aangevoerd in het kader van het niet voldoen aan het inburgeringsexamen, op grond waarvan deze daarom onbesproken blijven.
Artikel 8 van het EVRM
6. Voorts stelt eiseres dat zij op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en van fundamentele vrijheden (EVRM) in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van privéleven. Eiseres stelt dat de afwijzing van de wijzigingsaanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft hechte banden opgebouwd met Nederland doordat zij hier heeft gestudeerd, gewerkt en relaties en vriendschappen is aangegaan. Zij is voornemens om nog een studie te doen om een bedrijf te kunnen oprichten. Eiseres heeft niemand in de Verenigde Staten, zij heeft geen inkomen en zij heeft daar geen verblijf. In Nederland heeft eisers een woning en baan. Het terugkeren naar de Verenigde Staten zal onevenredige gevolgen hebben voor eiseres.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft vastgesteld dat er weliswaar sprake is van privéleven, maar dat eiseres geen bijzondere binding heeft met Nederland en dat er aldus geen sprake is van beschermingswaardig privéleven. De door eiseres aangedragen omstandigheden heeft verweerder daarbij kenbaar betrokken. Eiseres heeft ter zitting het standpunt dat zij niemand heeft in de Verenigde Staten laten vallen. Verweerder heeft niet ten onrechte betrokken dat eiseres een substantieel deel van haar leven in de Verenigde Staten heeft gewoond, waardoor het aannemelijk is dat eiseres nog steeds banden heeft met dat land. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat van eiseres kan worden verwacht dat zij zich kan handhaven in de Verenigde Staten. Voor zover verder ter zitting is gezegd dat de bijzondere omstandigheden waardoor eiseres haar inburgeringsexamen niet heeft gehaald, een rol moeten spelen in het kader van artikel 8 van het EVRM, volgt de rechtbank dat niet. De omstandigheid dat het inburgeringsexamen niet is gehaald ziet de rechtbank eerder als een contra-indicatie voor het aannemen van beschermingswaardig privéleven. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij haar leven als lesbienne in Nederland wil vormgeven en dat zij zich in Nederland vrijer voelt. Dit gegeven maakt niet dat er sprake is van bijzondere banden met Nederland. Bovendien valt niet in te zien dat eiseres haar leven niet als lesbienne kan vormgeven in de Verenigde staten. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte overwogen dat de afwijzing van de wijzigingsaanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Ook wat verder of anders is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
9. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2020.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.