ECLI:NL:RBDHA:2020:14876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
NL20.18248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijke aanvraag verblijfsvergunning asiel; terugkeer naar Italië; coronaproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, van Tunesische nationaliteit, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 12 oktober 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser eerder internationale bescherming in Italië had gekregen en daar een verblijfsvergunning had die geldig was tot 22 september 2014. De Italiaanse autoriteiten hebben aangegeven dat eiser terug kan keren naar Italië.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat er belemmeringen zijn voor zijn terugkeer naar Italië, vooral in het licht van de coronaproblematiek. Hij stelt dat het onredelijk is om hem op te dragen onmiddellijk terug te keren, gezien de huidige situatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staatssecretaris voldoende is ingegaan op de door eiser aangevoerde omstandigheden en dat de beslissing om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren juist is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling dat het bestreden besluit in strijd is met de mensenrechten.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 oktober 2020 en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.18248
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. V. Senczuk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder (gemachtigde: mr. H. Ibrahim).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.18249, plaatsgevonden op 27 oktober 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1980]
2. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten. Eiser is eerder in Italië geweest. Aan hem is door de Italiaanse autoriteiten internationale bescherming verleend en hij is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning, die geldig was tot 22 september 2014. De Italiaanse autoriteiten hebben laten weten dat eiser mag terugkeren naar Italië.
3. Eiser voert aan dat sprake is van belemmeringen op grond waarvan niet van hem verlangd mag worden dat hij terugkeert naar Italië. In de zienswijze is gesteld dat het onevenredig is om iemand op te dragen onmiddellijk terug te keren naar Italië, gelet op de huidige coronaproblematiek. Verweerder heeft nagelaten om te onderzoeken of feitelijke terugkeer op dit moment wel tot de mogelijkheden behoort. Het is daarom onzorgvuldig om eiser een onmiddellijke vertrekplicht op te leggen.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit op pagina 2 is ingegaan op de door eiser in de zienswijze naar voren gebrachte gronden met betrekking tot corona. Dat standpunt van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank juist en vindt steun in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1. Dat verweerder hier onder het kopje vertrektermijn in het bestreden besluit verder niet op ingaat, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Over de beroepsgrond van eiser dat hij het heel moeilijk heeft met wat er allemaal is gebeurd in Italië met zijn zoon en het feit dat hij daar gedetineerd is geweest en dat aan het bestreden besluit geen evenredige belangenafweging en deugdelijke motivering ten grondslag ligt, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank in het voornemen uitgebreid is ingegaan op de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden. Dit voornemen maakt deel uit van het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee een evenredige belangenafweging gemaakt en het bestreden besluit afdoende gemotiveerd. Dat wat eiser in beroep heeft aangevoerd, is feitelijk een herhaling van zijn verklaringen en hetgeen is neergelegd in de zienswijze en is geen betwisting van hetgeen verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen. Voor het oordeel dat het bestreden besluit strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ziet de rechtbank dan ook geen aanknopingspunten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Gelet op het voorgaande is de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
1 Bijvoorbeeld de uitspraken van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032 en 12 oktober 2020, ECLI:NLRVS:2020:2408
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 oktober 2020

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.