ECLI:NL:RBDHA:2020:14934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/5193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting en verblijfsvergunning

Op 9 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een verzoekster, die samen met haar minderjarige kinderen van Turkse nationaliteit een voorlopige voorziening heeft aangevraagd. De verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor verlenging van haar verblijfsvergunning regulier, welke op 18 juni 2020 door de Staatssecretaris was afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde voor uitzetting.

De voorzieningenrechter overweegt dat, indien er bezwaar is gemaakt tegen een besluit, de rechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als er onverwijlde spoed vereist is. In dit geval heeft de Staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, wat de rechter in overweging neemt. De rechter stelt vast dat de werking van het primaire besluit niet geschorst wordt, maar dat er wel aanleiding is om uitzetting te verbieden totdat er onherroepelijk op het bezwaar is beslist.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en verbiedt de Staatssecretaris om verzoekster uit Nederland te verwijderen tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 525, en moet het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekster worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5193

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 november 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [1990] ,verzoekster, mede namens haar minderjarige kinderen,
[kind 1], geboren op [2010] ,
[kind 2], geboren op [2012] en
[kind 3], geboren op [2018] , allen van Turkse nationaliteit
V-nummers: [v-nummer 1] , [v-nummer 2] , [v-nummer 3] , [v-nummer 4] .
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Lohmann-Kamphuis).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 9 augustus 2019 tot het verlengen van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid [naam] ’ afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt tegen een besluit, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij brief van 20 oktober 2020 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien er in de bezwaarfase op 13 oktober 2020 een hoorzitting heeft plaatsgevonden.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het primaire besluit ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit- met de aanzegging aan verzoekster Nederland te verlaten- op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien totdat onherroepelijk op het bezwaarschrift is beslist, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

BeslissingDe voorzieningenrechter:- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;- verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekster te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd De voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen deze uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.