In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 november 2020, hebben verzoekers, allen van Surinaamse nationaliteit, een voorlopige voorziening aangevraagd na de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De aanvraag was op 8 juli 2019 ingediend, maar werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen in een besluit van 12 juni 2020. Verzoekers maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
Tijdens de zitting op 9 november 2020 zijn partijen niet verschenen, maar de voorzieningenrechter heeft het verzoek om vrijstelling van griffierecht toegewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter constateerde dat er geen verzet was van de verweerder tegen de toewijzing van het verzoek.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de werking van het primaire besluit niet geschorst kon worden, maar dat er aanleiding was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit hield in dat verzoekers niet uit Nederland verwijderd mochten worden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter wees ook het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat verzoekers pas in de bezwaarfase medische gegevens hadden overgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.