2.4Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is nog immer sprake van onverwijlde spoed dat maakt dat afgezien wordt van de behandeling van het verzoek op een zitting. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verweerder niet heeft kunnen aangeven wanneer een nieuwe vlucht voor verzoeker gepland zal worden maar wel dat dit zeer binnenkort kan zijn evenals dat een nieuwe vlucht niet opnieuw aangezegd hoeft te worden.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoeker is geboren op [geboortedag] 1984. Hij heeft op 17 juni 2020 de onderhavige aanvraag ingediend en beoogt verblijf bij het minderjarige Nederlands kind [kind] (hierna: het kind).
4. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen, omdat verzoeker niet aan de voorwaarden van het arrest Chavez-Vilchez voldoet. Uit de door verzoeker overgelegde gegevens is volgens verweerder niet gebleken dat verzoeker een minderjarig kind heeft dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De ware identiteitsgegevens die uit onderzoek zijn gebleken, zijn anders dan de persoonsgegevens die zijn neergelegd op de geboorteakte en de latere vermelding betreffende erkenning, waardoor de familierechtelijke relatie tussen verzoeker en het kind niet wordt aangenomen. Bovendien heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat hij zorg- en opvoedingstaken voor het kind verricht of heeft verricht evenals dat onvoldoende is aangetoond dat er tussen verzoeker en het kind sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten, indien aan verzoeker verblijfsrecht wordt geweigerd. Tot slot verwijst verweerder naar eerdere besluiten waarin is geconcludeerd dat verzoeker een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, zodat het EU-verblijfsrecht ook op deze grond wordt geweigerd.
5. Verzoeker kan zich niet verenigen met het primaire besluit en heeft – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij niet de juridische vader is van het kind, enkel omdat de later bekend geworden identiteitsgegevens anders zijn dan de gegevens die staan vermeld op de geboorteakte en de latere vermelding betreffende erkenning. Voorts voert verzoeker aan dat hij wel voldoende heeft aangetoond dat hij zorg- en opvoedingstaken (heeft) verricht. Hoewel dit moeilijk te regelen is vanuit vreemdelingenbewaring, heeft verzoeker alles op alles gezet om bewijsmiddelen te vergaren. Verzoeker overlegt in bezwaar een brief van de vestigingsdirecteur DCR van
4 augustus 2020; een overzicht van de bezoekers die hij tijdens zijn detentie heeft ontvangen; Skypegesprek aanvragen; een transactieoverzicht; een formulier uitvoer gelden van 14 april 2020; een tweetal overboekingsformulieren van RC naar bankrekening; een bankrekeningoverzicht en bevestigingen van afspraken met het Re-integratiecentrum. Hieruit volgt volgens verzoeker dat hij zelfs tijdens zijn bewaring omgang heeft met het kind en ook financieel betrokken is. Verzoeker wijst ook op de eerder overgelegde foto’s en verklaringen van de moeder en de broer van het kind en betoogt dat hij hiermee het gezinsleven, de omgang met en de zorg voor het kind heeft aangetoond. Hij speelt wel degelijk een rol als vader en ouder van het kind en zorgt ook voor haar broer. Verzoeker overlegt in bezwaar nog twee foto’s. Ten onrechte heeft verweerder volgens verzoeker dan ook geconcludeerd dat geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat het kind gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Na de geboorte van het kind hebben verzoeker en haar moeder geruime tijd samen geleefd en ook na verbreking van de relatie met de moeder is de emotionele band tussen verzoeker en het kind in stand gebleven. Verweerder houdt bij zijn beoordeling onvoldoende rekening met de belangen van het kind. Verder is zijn aanvraag ten onrechte afgewezen, omdat hij een gevaar zou vormen voor de openbare orde. Tot slot meent verzoeker dat verweerder een te grote last op hem legt, nu het Unierecht ervoor bedoeld is het verblijf hier te vergemakkelijken en niet om het voor hem moeilijker te maken.
6. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.