ECLI:NL:RBDHA:2020:15037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 8648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met ingetrokken besluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 november 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van vreemdelingenrecht. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.A.P.F. Hoens, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 17 oktober 2019 de verblijfsvergunning van verzoeker had ingetrokken en een inreisverbod voor de duur van 10 jaar had opgelegd. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 3 maart 2020. Hierop heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Op 30 oktober 2020 heeft de Staatssecretaris de rechtbank geïnformeerd dat het bestreden besluit was ingetrokken en dat er opnieuw op het bezwaar van verzoeker zou worden beslist. Verzoeker heeft vervolgens zijn beroep tegen het bestreden besluit ingetrokken. Op 11 november 2020 heeft de Staatssecretaris opnieuw op het bezwaar beslist, maar verzoeker heeft tegen dit nieuwe besluit geen beroep ingesteld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen beroep was ingediend tegen het besluit van 11 november 2020, waardoor er geen connexiteit was met een bodemprocedure. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om het verzoek zonder zitting niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier mr. E. de Jong, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8648
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 november 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.A.P.F. Hoens),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken en aan eiser een inreisverbod voor de duur van 10 jaar opgelegd.
Bij besluit van 3 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Per brief van 30 oktober 2020 heeft verweerder de rechtbank geïnformeerd dat hij het bestreden besluit heeft ingetrokken en dat hij opnieuw op het bezwaar van verzoeker zal beslissen.
Als reactie hierop heeft verzoeker het beroep tegen het bestreden besluit ingetrokken.
Bij besluit van 11 november 2020 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar van verzoeker beslist.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar
is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Naar aanleiding van het bestreden besluit van 11 november 2020 is namens de voorzieningenrechter aan verzoeker gevraagd of hij tegen dat besluit beroep heeft ingediend.
Op 24 november 2020 heeft verzoekers gemachtigde telefonisch medegedeeld dat hij geen beroep heeft ingediend tegen het besluit van 11 november 2020.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen beroep is ingediend tegen het besluit van
11 november 2020 en dat er derhalve geen connexe bodemprocedure is. Alleen als dat wel het geval is, kan iemand een verzoek om voorlopige voorziening doen. Het verzoek wordt daarom met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb zonder onderzoek ter zitting niet-ontvankelijk verklaard.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.