ECLI:NL:RBDHA:2020:15093
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier voor zelfstandige
Op 30 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een Turkse verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had op 5 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid als zelfstandige, welke op 5 maart 2020 door de Staatssecretaris werd afgewezen. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De partijen hebben toestemming verleend om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De Staatssecretaris heeft in een schrijven van 24 november 2020 aangegeven zich niet te verzetten tegen het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter stelt vast dat de werking van het bestreden besluit niet geschorst wordt, ook niet bij bezwaar. Echter, er is overeenstemming tussen partijen dat uitzetting van de verzoeker moet worden voorkomen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de verzoeker niet uit Nederland mag worden verwijderd tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 525,-, en moet het betaalde griffierecht van € 178,- aan de verzoeker worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.