ECLI:NL:RBDHA:2020:15139
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser op grond van ongeloofwaardigheid van verklaringen en feiten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1980, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als leidinggevende bij de metro in Iran betrokken was bij het ontdekken van fraude, wat hij als reden voor zijn asielaanvraag aanvoerde. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over de fraude en de daaropvolgende aanval op hem tegenstrijdig en ongeloofwaardig waren. Bovendien werd de afvalligheid van de eiser van de islam niet overtuigend onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was, omdat de eiser niet in staat was om zijn claims te staven met consistente en geloofwaardige verklaringen. De uitspraak benadrukt het belang van consistente en onderbouwde verklaringen in asielprocedures.