ECLI:NL:RBDHA:2020:15140
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van duurzame relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ghanese eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar partner in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen omdat de verweerder, de Staatssecretaris, niet overtuigd was van de duurzaamheid en exclusiviteit van de relatie tussen eiseres en haar partner, referent [A].
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van de eiseres op 6 juni 2019 was ingediend, maar dat de referent en eiseres tijdens een simultaan gehoor tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder in redelijkheid kon twijfelen aan de echtheid van de relatie, mede omdat de referent en eiseres niet op de hoogte waren van belangrijke aspecten van elkaars leven. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het ontbreken van geluidsopnamen van het gehoor niet betekent dat de verklaringen niet als juist kunnen worden beschouwd.
De rechtbank concludeerde dat de verweerder voldoende redenen had om aan te nemen dat er geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie, en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag daarom terecht was. De eiseres had ook aangevoerd dat de afwijzing een schending van artikel 8 van het EVRM betekende, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een familie- of gezinsleven tussen de partijen. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.