ECLI:NL:RBDHA:2020:15173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
20/12815 + 20/12816
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraanse nationaliteiten op grond van afvalligheid en bekering tot het christendom

Op 5 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken van twee Iraanse asielzoekers, geboren in 1956 en 1960, die asiel hadden aangevraagd op basis van hun bekering tot het christendom en de problemen die zij in Iran verwachten als gevolg van deze bekering. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen van eisers ongegrond zijn. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder de aanvragen afgewezen, omdat de asielrelaas van eisers ongeloofwaardig werd geacht. Tijdens de zitting op 16 oktober 2020 werd duidelijk dat eisers niet overtuigend hadden kunnen verklaren over hun afvalligheid van de islam en de redenen voor hun bekering tot het christendom. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eisers over hun problemen in Iran niet geloofwaardig waren, mede omdat zij geen plausibele verklaring konden geven voor hun vertrek uit Iran ondanks de veronderstelde connecties van de familie van hun schoondochter met de Iraanse autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen van eisers terecht waren afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak kan binnen vier weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: 20.12815 + 20.12816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [1956] , van Iraanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
[eiseres] , geboren op [1960] , van Iraanse nationaliteit, eiseres
V-nummer: [V-nummer]
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. J.J. Eizinga),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluiten van 3 juni 2020 (bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers van 10 september 2016 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Ook heeft verweerder aan eisers geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef, onder e, van de Vw in relatie tot artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Daarnaast heeft verweerder aan eisers geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen S.M. Razaghi. Verweerder is met bericht vooraf niet verschenen.

Overwegingen

1. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij zich hebben afgewend van de islam en zich hebben bekeerd tot het christendom. Om die reden kunnen zij niet terugkeren naar Iran. Verder hebben zij vanwege de bekering problemen gekregen met de familie van hun schoondochter, die banden heeft met de Iraanse autoriteiten.
2.1.
Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Afvalligheid en bekering tot het christendom;
- Problemen als gevolg van de bekering.
2.2.
Het asielrelaas van eiseres bevat eveneens voorgaande elementen, met uitzondering van de afvalligheid.
2.3.
Verweerder heeft ten aanzien van zowel eiser als eiseres de laatste twee elementen ongeloofwaardig geacht op de gronden die hieronder bij de bespreking van die elementen worden weergegeven.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
3.1.
Verweerder heeft eisers op 20 februari 2020 gehoord in het kader van hun asielaanvraag. Op 25 februari 2020 heeft verweerder aan eisers een uitnodiging verstuurd voor een aanvullend gehoor. In verband met de maatregelen omtrent het coronavirus heeft dat gehoor niet kunnen plaatsvinden. In plaats daarvan zijn eisers in de gelegenheid gesteld om schriftelijk toevoegingen in te dienen. Hiertoe is op 20 april 2020 en 11 mei 2020 telefonisch contact gezocht met de gemachtigde van eisers. Eisers hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Volgens verweerder is daarna het dossier van eisers opnieuw bekeken en is de conclusie getrokken dat er voldoende informatie beschikbaar is om tot een besluit te komen.
3.2.
Eisers hebben aangevoerd dat onduidelijk is waarom verweerder hen aanvankelijk
aanvullend wilde horen, maar hier later van afgezien heeft.
3.3.
De beroepsgrond van eisers dat het onderzoek bij gebreke van een aanvullend gehoor onzorgvuldig is geweest, slaagt niet. De rechtbank acht hierbij van belang dat niet in geschil is dat eisers tijdens de gehoren van 20 februari 2020 de gelegenheid hebben gehad om hun asielrelaas nader toe te lichten. Gesteld noch gebleken is dat eisers toen niet alle relevante aspecten van hun asielrelaas hebben kunnen toelichten. Dat verweerder eisers daarna nader wilde horen en daarvan vanwege de maatregelen omtrent het coronavirus heeft afgezien, betekent niet dat het onderzoek dat door verweerder was verricht onvoldoende zorgvuldig was. Daarom hoefde verweerder niet nader toe te lichten welke elementen zij nog in een aanvullend gehoor aan de orde wilde stellen.
Zo spoedig mogelijk asielaanvraag ingediend
4.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers zich niet zo spoedig mogelijk hebben aangemeld bij de Nederlandse autoriteiten en kenbaar hebben gemaakt dat zij internationale bescherming wensten. Dat doet afbreuk aan de urgentie van internationale bescherming en daarmee aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van eisers. Eisers zijn namelijk op 11 augustus 2018 Nederland ingereisd, waar zij zich eerst op 10 september 2018 hebben aangemeld bij de autoriteiten. De verklaring van eisers dat zij pas na ongeveer 11 dagen in Nederland wisten dat hun leven gevaar liep is volgens verweerder onvoldoende om de late melding verschoonbaar te achten.
4.2.
Eisers hebben aangevoerd dat zij zich op 4 en niet op 10 september 2018 hebben aangemeld bij de Nederlandse autoriteiten. Eisers hebben zich toen gemeld omdat zij toen pas wisten hoe groot en concreet het gevaar bij terugkeer naar Iran zou zijn. Bovendien was eiseres ziek en konden zij zich ook om die reden pas op 4 september 2018 melden.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat, nu eisers op 11 augustus 2018 Iran hebben verlaten uit vrees voor de mogelijke gevolgen van het overlijden van [naam] , het voor de hand lag dat zij zich daarna zo spoedig mogelijk voor internationale bescherming hadden gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. Dit is niet gebeurd. Weliswaar kunnen eisers worden gevolgd in hun stelling dat zij zich op 4 en niet op 10 september 2018 hebben aangemeld; dat blijkt namelijk uit de loopbrief van het AC Ter Apel. Dat laat onverlet dat eisers zich ook uitgaande van die datum niet zo spoedig mogelijk hebben gemeld. Dat de vrees na binnenkomst in Nederland groter werd, doet niet af aan de al bestaande vrees bij het verlaten van Iran. Verder hebben eisers niet met medische gegevens onderbouwd dat zij zich vanwege de gezondheidsklachten van eiseres niet eerder hadden kunnen aanmelden.
Afvalligheid en bekering tot het christendom
Juridisch kader
5. Verweerder heeft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde afvalligheid en bekering gebaseerd op de openbare Werkinstructie 2019/18 Bekeerlingen (WI 2019/18). De rechtbank zal wat is opgenomen in WI 2019/18 als uitgangspunt nemen bij de beoordeling. Volgens paragraaf 3.1 van WI 2019/18 richt verweerder zich, om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen, op de drie volgende elementen:
1. De motieven voor en het proces van bekering;
2. De kennis van het nieuwe geloof, en;
3. De activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door haar verstrekte gegevens in de eventuele eerdere procedures. Dit betekent dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt daarbij betrokken.
Volgens WI 2019/18 toetst verweerder of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Indien dit aannemelijk is gemaakt, wordt uitgegaan van een geloofwaardige bekering.
Opleidingsniveau van eisers
6. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder, in strijd met Werkinstructie 2015/8, bij de gehoren geen rekening heeft gehouden met hun beperkte opleidingsniveau. Van hen kon daarom niet worden verwacht dat zij met nog meer overtuiging zouden verklaren over hun afvalligheid/bekering. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Het gestelde lage opleidingsniveau, maakt nog niet dat bijzondere procedurele waarborgen, zoals bedoeld in Werkinstructie 2015/8, noodzakelijk zijn. Het FMMU heeft in de adviezen van 17 oktober 2018 bij eisers fysieke en psychische beperkingen vastgesteld die relevant zijn voor het horen. Echter blijkt uit het rapporten van gehoor van 20 februari 2020 dat verweerder de adviezen van het FMMU bij het horen heeft opgevolgd. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat eisers vanwege hun beperkte opleidingsniveau niet in staat waren om (overtuigend) over hun eigen asielrelaas te verklaren.
De geloofwaardigheid van de afvalligheid van eiser
7. Verweerder heeft, gelet op het tijdsverloop tussen de afvalligheid en bekering van eiser, en
het verschil in motieven, beide asielelementen afzonderlijk van elkaar getoetst. Eiser heeft daartegen geen bezwaren ingebracht. Om die reden zal de rechtbank beide elementen apart bespreken en beginnen met de afvalligheid.
8.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet overtuigend heeft verklaard over het proces dat heeft geleid tot het afvallen van de islam. Enerzijds heeft eiser verklaard dat hij tegen zijn kinderen zei dat hij geen religie aanhing en zich niet aan de islamitische verplichtingen hield. Anderzijds heeft hij verklaard dat hij naar zijn kinderen toe de schijn ophield dat hij moslim was. Daarnaast heeft de dochter in haar asielgehoor van 1 mei 2012 verklaard dat de familie streng islamitisch is. De voornoemde verklaringen van eiser en die van zijn dochter zijn tegenstrijdig met elkaar. Verder komen de verklaringen van eiser over zijn afvalligheid volgens verweerder vooral neer op algemene kritiek op de islam. Zijn opmerkingen over het verplichte karakter van de islam worden aangemerkt als summier en oppervlakkig, nu hij met zijn verklaringen geen inzicht geeft in zijn persoonlijke beleving. Dat eiser pas in de zienswijze de onjuiste behandeling om zijn handicap naar voren brengt, maakt dat het zeer onaannemelijk wordt geacht dat dit aspect heeft bijgedragen aan de afvalligheid van eiser. Verder heeft eiser geen inzicht gegeven over hoe hij deze onjuiste behandeling heeft gerelateerd aan de islam en zijn geloofsafval. Tot slot heeft verweerder gewezen op de omstandigheden dat het onthouden van muziek en de helende werking daarvan, voor eiser een aanvullende reden zijn geweest zich van de islam af te keren. Echter, eiser was volgens zijn eigen wisselende verklaringen voor of vlak na zijn huwelijk er al van overtuigd dat hij niet langer de islam aanhing, terwijl de gestelde therapie pas later in het huwelijk plaatsvond.
8.2.
Eiser heeft daartegen de volgende beroepsgronden aangevoerd:
- eiser heeft geen tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Hij geloofde niet in de islam, maar liet dat niet duidelijk blijken aan zijn kinderen om te voorkomen dat zijn gezin hierdoor problemen zou krijgen;
- tijdens het nader gehoor wilde eiser niet graag over zijn handicap spreken. Hij schaamt zich ervoor en er moet sprake zijn van een vertrouwen om überhaupt over zo’n pijnlijk aspect van hemzelf te spreken;
- fundamentele kritiek tegen de islam zou op zich al voldoende reden moeten zijn om dat geloof niet meer aan te nemen;
- de oorzaak waarom eiser muziektherapie moest volgen, lag al ver voordat hij vaarwel had gezegd tegen de islam. Bovendien staat de islam negatief tegenover muziekuitingen terwijl muziek hem juist zoveel goeds heeft gebracht.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt welk proces hij heeft doorgemaakt om zich af te keren van zijn geloof en welke diepgewortelde innerlijke overtuiging daaraan ten grondslag ligt. Verweerder heeft kunnen stellen dat kritiek op het geweld binnen de islam, zonder deze kritiek persoonlijk te maken, weliswaar wordt meegewogen, maar als niet afdoende wordt beschouwd om een geloofsafval geloofwaardig te maken. Verwacht mag worden dat eiser het algemene geweld dat zou worden vergoelijkt door de islam, kan relateren aan zichzelf en zijn situatie. Daarin is eiser onvoldoende geslaagd. Verder heeft eiser aangevoerd dat het niet mogen spelen van muziek van zijn ouders een rol heeft gespeeld bij zijn afvalligheid. Verweerder heeft hierover mogen overwegen dat eiser daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is geweest van een intern proces dat heeft geleid tot het afvallen van de islam. Dit raakt niet zozeer de kern van het geloof, maar ziet eerder op een specifiek voorschrift in de islam. Ook heeft verweerder over het onthouden van muziektherapie als aanvullende reden om zich af te keren van de islam mogen overwegen dat die therapie later in zijn huwelijk plaatsvond, terwijl eiser heeft verklaard al veel eerder de islam te zijn afgevallen. Over de pas in de zienswijze door eiser aangevoerde onjuiste behandeling om zijn handicap, heeft verweerder mogen overwegen dat het zeer onaannemelijk wordt geacht dat dit aspect heeft bijgedragen aan de afvalligheid van eiser. Eiser heeft namelijk in zowel het nader gehoor als de correcties en aanvullingen alle gelegenheid gehad om hierover te verklaren, maar heeft daar op dat moment in het geheel niets over verklaard. De stelling van eiser dat hij zich daarvoor schaamde, is onvoldoende zwaarwegend om te concluderen dat verweerder dit niet heeft mogen tegenwerpen. Het ligt namelijk op de weg van eiser om zelf alle relevante aspecten over zijn afvalligheid tijdig naar voren te brengen.
Verder heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over of hij zich wel of niet als moslim opstelde naar zijn kinderen. Op pagina 11 van het verslag van het nader gehoor heeft eiser hierover het volgende verklaard:
“Wat zei u dan tegen uw kinderen over het geloof?
Ik zei bijvoorbeeld dat ik geen religie aanhing, omdat ik daarin niet geloof. Ik houd er niet van, heb er geen boodschap aan. Het enige dat dit geloof brengt is oorlog en bloedvergieten. Ik promootte het niet aanhangen van het geloof ook niet. Ze moesten het zelf weten. Ik bad nooit, ging nooit naar het vrijdaggebed en ik dronk ook.”
In de correcties en aanvullingen van 23 februari 2020 heeft eiser echter verklaard dat hij naar de kinderen toe de schijn ophield dat hij moslim was. Eiser heeft geen plausibele verklaring gegeven over deze tegenstrijdigheid.
Verweerder heeft er ook op kunnen wijzen dat eisers dochter in haar asielgehoor heeft verklaard dat haar familie streng islamitisch is. Dit strookt niet met de eerste verklaring van eiser dat hij tegen zijn kinderen zei dat hij geen religie aanhing. Verweerder heeft het niet aannemelijk mogen achten dat de dochter met “familie” uitsluitend doelde op haar moeder en broer. Het had in de rede gelegen dat de dochter in dat geval een onderscheid had gemaakt tussen de belevenis van het geloof van enerzijds moeder/broer en anderzijds eiser.
De geloofwaardigheid van de bekering tot het christendom van eiser
9.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een bekering met zowel passieve als actieve elementen. Eiser blijft volgens verweerder echter steken in oppervlakkige en algemene bewoordingen over de reden van zijn bekering. De gebleken kennis van het christelijke geloof en de activiteiten die eiser heeft verricht vormen op zichzelf onvoldoende reden om de oprechtheid van zijn bekering tot het christelijk geloof aannemelijk te maken.
9.2.
Eiser heeft de volgende beroepsgronden aangevoerd:
- er is sprake geweest van een passieve bekering, althans van een bekering met belangrijke passieve elementen. Bij een dergelijke bekering is het voortraject niet van belang;
- er waren wel persoonlijke motieven voor zijn bekering, die met name gerelateerd zijn aan het positieve gedrag van zijn dochter;
- de manier waarop eiser werd behandeld door zijn handicap speelde ook een belangrijke rol in de bekering;
- verweerder heeft geen aandacht besteed aan zijn bekeringsproces nadat hij in Nederland was.
9.3.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is bekeerd tot het christendom. Verweerder heeft mogen stellen dat sprake is van een gestelde bekering met zowel actieve als passieve elementen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser in het nader gehoor heeft verklaard dat hij tijdens een bezoek aan zijn dochter in Nederland in 2015 in aanraking is gekomen met het christendom. Hij ging toen met zijn toen al bekeerde dochter naar de kerk en zij evangeliseerde hem. Eiser heeft ook verklaard dat het christendom hem raakte naarmate hij meer naar haar dochter luisterde en haar houding zag. In 2017 heeft het door eiser gestelde doorslaggevende geestelijke/spirituele moment plaatsgevonden. Dat maakt dat sprake is van een gestelde bekering met passieve en actieve elementen. Nu daarvan sprake is, mocht van eiser worden verwacht dat hij overtuigende verklaringen zou afleggen over het proces dat tot de bekering heeft geleid. Verweerder heeft hierover mogen stellen dat eiser daarin niet is geslaagd omdat hij blijft steken in algemene en oppervlakkige bewoordingen over waarom hij is bekeerd. Eiser heeft aangevoerd dat het positieve gedrag van zijn bekeerde dochter tegenover hem en anderen een grote impact heeft gehad op zijn bekering, maar eiser heeft hiermee geen inzicht verschaft in hoe hij persoonlijk tot zijn nieuwe geloof is gekomen. Eiser heeft onvoldoende inzicht gegeven waarom de waarden uit het christendom voor hem persoonlijk zo belangrijk zijn. Ook in dit verband heeft verweerder mogen overwegen dat het zeer onaannemelijk wordt geacht dat de gestelde slechte behandeling vanwege zijn handicap heeft bijgedragen aan de bekering tot het christendom. Tot slot wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder geen aandacht heeft besteed aan zijn bekeringsproces nadat hij in Nederland was. Blijkens het nader gehoor zijn eiser immers vragen gesteld over zijn persoonlijke ervaringen en hoe hij het geloof in Nederland praktiseert. Onder meer is er gevraagd naar het kerkbezoek, zijn getuigschrift en zijn doop. Dat verweerder geen doorslaggevende waarde heeft toegekend aan de activiteiten die hij voor het christendom in Nederland heeft ontplooit, betekent nog niet dat verweerder daar geen onderzoek naar heeft verricht. Ook kunnen die activiteiten het gemis van een goede verklaring met betrekking tot de motieven voor en het proces van bekering niet vervangen. Aan de verklaring van de pastor van 15 oktober 2020, waarin wordt beschreven welke activiteiten eiser verricht, hoefde verweerder om die reden geen doorslaggevende waarde worden toegekend.
De geloofwaardigheid van de bekering tot het christendom van eiseres
10.1.
Verweerder heeft gesteld dat de afvalligheid van de islam van eiseres samenviel met haar
bekering tot het christendom. Daarom is de gestelde afvalligheid niet afzonderlijk getoetst. Eiseres heeft hiertegen geen beroepsgrond aangevoerd.
10.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat weliswaar bij eiseres mogelijk sprake kan zijn van een passieve bekering, maar van eisers mag ook in dat geval verwacht worden dat de keuzes die op deze passieve bekering volgen, weloverwogen zijn gemaakt. Uit de verklaringen van eiseres is echter geenszins gebleken dat van een dergelijk weloverwogen besluit sprake is. Zij blijft namelijk steken in oppervlakkige en algemene bewoordingen. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat eiseres al voor het moment dat zij als wonderlijk beschouwt, geïnteresseerd raakte in het christendom, doordat haar dochter haar hierover informeerde. Dat is typerend voor een actieve bekering. Tot slot vormen volgens verweerder de gebleken kennis van het christelijke geloof en de activiteiten die eiseres heeft verricht op zichzelf onvoldoende reden om de oprechtheid van haar bekering tot het christelijk geloof aannemelijk te maken.
10.3.
Eiseres heeft aangevoerd dat er sprake is van een passieve bekering, ondanks dat zij al eerder heeft gehoord over het christendom. Het christendom heeft een positieve invloed op haar en zij heeft persoonlijke motieven aangedragen die hebben geleid tot haar bekering. Net als bij eiser, speelde de dochter van eiseres een grote rol bij haar bekering. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat verweerder geen aandacht heeft besteed aan haar bekeringsproces nadat zij in Nederland was.
10.4.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij is bekeerd tot het christendom. Verweerder heeft mogen stellen dat sprake is van een gestelde bekering met zowel actieve als passieve elementen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres heeft verklaard dat zij in 2016 en 2018 succesvol is geopereerd nadat er in Nederland door christenen voor haar is gebeden. Daarnaast viel een geest haar steeds lastig in haar dromen en nadat zij de bijbel naast haar bed had gelegd, is die geest weggegaan. Eiseres heeft verklaard dat zij zich door deze gebeurtenissen heeft bekeerd tot het christendom. Ook heeft zij verklaard dat zij daarna de bijbel is gaan lezen en zij daardoor overtuigd is geraakt van het christendom. Zij had nog wel twijfels over de bekering, maar deze gingen weg door het lezen van de bijbel, aldus eiseres. Gelet op deze verklaringen én de rol die de dochter heeft gespeeld bij de bekering van eiseres, is er sprake van een gestelde bekering met passieve en actieve elementen. Nu daarvan sprake is, mocht van eiseres worden verwacht dat zij overtuigende verklaringen zou afleggen over het proces dat tot de bekering heeft geleid. Verweerder heeft hierover mogen stellen dat eiseres daarin niet is geslaagd omdat zij blijft steken in algemene en oppervlakkige bewoordingen over waarom zij is bekeerd. Eiseres heeft aangevoerd dat het positieve gedrag van haar bekeerde dochter tegenover haar en anderen een grote impact heeft gehad op haar bekering, maar eiseres heeft hiermee geen inzicht verschaft in hoe zij persoonlijk tot haar nieuwe geloof is gekomen. Over de stelling dat eiseres door het christendom rust heeft gevonden en dat haar relatie met eiser is verbeterd, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres hiermee niet inzichtelijk heeft gemaakt wat haar dan heeft gedreven om zich te bekeren tot het christendom. Dit geldt ook voor de stelling van eiseres dat zij door het christendom een ander mens is geworden. Dit ziet namelijk niet op het proces van bekering maar op het effect daarvan. Tot slot wordt eiseres niet gevolgd in haar stelling dat verweerder geen aandacht heeft besteed aan haar bekeringsproces nadat zij in Nederland was. Blijkens het nader gehoor zijn eiseres immers vragen gesteld over haar persoonlijke ervaringen en hoe zij het geloof in Nederland praktiseert. De door eiseres verrichte activiteiten voor het christendom kunnen het gemis van een goede verklaring met betrekking tot de motieven voor en het proces van bekering niet vervangen. Aan de verklaring van de pastor van 15 oktober 2020, waarin wordt beschreven welke activiteiten eiseres verricht, kan om die reden geen doorslaggevende waarde worden toegekend.
Problemen als gevolg van de bekering van eisers
11.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de afvalligheid en bekering van
eisers niet geloofwaardig worden geacht. De problemen die eisers in verband hiermee bij
terugkeer in Iran vrezen worden mede om die reden evenmin geloofwaardig bevonden. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat eiser zich niet zou hebben gerealiseerd wat de negatieve consequenties in een land als Iran konden zijn van het hardop bidden tot Jezus voor een streng gelovige moslim als [naam] . Nu het bed van [naam] slechts was afgeschermd door gordijnen, kon eiser ieder moment betrapt worden terwijl hij bad voor zijn welzijn. Over de gestelde problemen met de familie van [naam] heeft verweerder gesteld dat er geen geloof wordt gehecht aan de verklaringen van eiser dat de familie van [naam] beschikt over connecties bij de Iraanse overheid. In de eerste plaats heeft betrokkene niet eenduidig verklaard over de relatie die de familie van [naam] met de Iraanse overheid zou hebben. Voorts valt niet in te zien dat betrokkene ondanks deze connecties Iran ongehinderd op legale wijze zou hebben kunnen verlaten. Het wordt dan ook niet geloofwaardig geacht dat betrokkene Iran vanwege de vrees voor de familie van [naam] heeft moeten verlaten.
11.2.
Eisers hebben aangevoerd dat de familie van [naam] een connectie heeft bij de inlichtingendienst en heeft vernomen dat die familie heeft geklaagd over zijn handelen en gevraagd heeft om in te grijpen. De familie [naam] heeft nooit gedacht dat eisers op dat moment het land zouden verlaten. Verder wordt aangevoerd dat eisers niet weten waarom zij, toen zij in Iran waren, niet door de inlichtingendienst zijn gearresteerd en ondervraagd. De dreigementen die eisers vernomen hebben, zijn evenwel zodanig ernstig, dat zij niet het risico willen lopen om terug te keren naar Iran en aldaar gearresteerd te worden.
11.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eisers over de problemen als gevolg van hun bekering ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft daarbij de onder 11.1. weergegeven argumenten kunnen betrekken. Met name heeft verweerder mee mogen wegen dat eiser stelt naast het ziekenhuisbed als christen te hebben gebeden voor [naam] , terwijl daar in Iran ernstige gevolgen aan worden verbonden. Het is niet aannemelijk dat eiser onder die omstandigheden gaat bidden in een omgeving waar anderen hem kunnen zien en horen. Wat eisers over dit asielelement hebben aangevoerd behoefde voor verweerder geen reden te vormen om een ander standpunt in te nemen. De rechtbank acht daarbij van belang dat eisers geen plausibele verklaring hebben gegeven waarom zij ongehinderd Iran hebben kunnen verlaten, ondanks de connecties die de familie [naam] met de Iraanse overheid heeft.
Conclusie
12. De aanvragen van eisers zijn terecht afgewezen als ongegrond. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Bouteibi, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.