ECLI:NL:RBDHA:2020:15178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.20355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Zweden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.R. de Boer, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Duren, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als reden dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 december 2020, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat hij afhankelijk is van medicatie voor astma en pijnklachten door mishandelingen, en dat hij in Zweden geen bescherming heeft gekregen tegen de diefstal van zijn medicatie. De rechtbank overweegt dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Zweden zich houdt aan zijn internationale verplichtingen. Eiser heeft niet aangetoond dat dit in zijn geval niet geldt.

De rechtbank concludeert dat eiser geen bewijs heeft geleverd van structurele gebreken in het Zweedse asiel- en opvangsysteem en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Zweedse autoriteiten hem geen bescherming zouden bieden. Ook op het gebied van medische zorg heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen bewijs is dat Nederland beter in staat is om eiser te behandelen dan Zweden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.20355
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.20356, plaatsgevonden op 15 december 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Zweedse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat hij afhankelijk is van medicatie als gevolg van astma en als gevolg van pijnklachten door ernstige mishandelingen. Eiser heeft bij de zienswijze een medisch patiëntendossier overgelegd. Vergelijkbare medicatie gebruikte hij ook al in Zweden, maar deze medicatie is daar van hem gestolen. Hij heeft hiertegen geen bescherming gekregen. Eiser is zelf als dader gezien en behandeld doordat hij in het opvolgende conflict de dader heeft geslagen. Hij heeft wel aangifte gedaan, maar er is geen onderzoek verricht naar de dieven. Eiser heeft daarom geen enkel vertrouwen in de Zweedse
autoriteiten.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Zweden mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat sprake is van structurele gebreken in het Zweedse asiel- en opvangsysteem. Eiser stelt dat hij geen bescherming heeft gekregen van de Zweedse autoriteiten tegen de mensen die hem van zijn medicatie hebben beroofd. Verweerder mag er echter van uitgaan dat Zweden zich houdt aan zijn internationale verplichtingen. Dit betekent ook dat verweerder erop mag vertrouwen dat de Zweedse autoriteiten eiser bescherming zullen bieden wanneer hij daarom verzoekt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Zweedse autoriteiten deze bescherming niet zouden kunnen of willen bieden. Eiser stelt wel dat hij aangifte heeft gedaan en dat de Zweedse autoriteiten geen onderzoek hebben verricht, maar dit heeft hij niet verder onderbouwd met documenten. Verder ligt het op de weg van eiser om hierover te klagen bij de Zweedse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen voor hem onmogelijk of zinloos is.
5. Ten aanzien van de medische problematiek overweegt de rechtbank als volgt. Uit het patiëntendossier blijkt dat eiser medicijnen krijgt voor astma en voor verschillende klachten die het gevolg zijn van mishandeling. Uit het patiëntendossier blijkt niet dat eiser in Nederland onder specialistische behandeling staat. Het blijkt dan ook niet dat Nederland het aangewezen land is om eiser te behandelen. De rechtbank overweegt verder dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er van uit mag gaan dat de medische behandelmogelijkheden in Zweden vergelijkbaar zijn met die in Nederland. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij in Zweden de noodzakelijke medicatie heeft gekregen. Het is niet gesteld of gebleken dat eiser de benodigde medicijnen in Zweden niet weer zal ontvangen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
18 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.J. Catsburg T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.