ECLI:NL:RBDHA:2020:15178
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Zweden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.R. de Boer, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Duren, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als reden dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 15 december 2020, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat hij afhankelijk is van medicatie voor astma en pijnklachten door mishandelingen, en dat hij in Zweden geen bescherming heeft gekregen tegen de diefstal van zijn medicatie. De rechtbank overweegt dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Zweden zich houdt aan zijn internationale verplichtingen. Eiser heeft niet aangetoond dat dit in zijn geval niet geldt.
De rechtbank concludeert dat eiser geen bewijs heeft geleverd van structurele gebreken in het Zweedse asiel- en opvangsysteem en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Zweedse autoriteiten hem geen bescherming zouden bieden. Ook op het gebied van medische zorg heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen bewijs is dat Nederland beter in staat is om eiser te behandelen dan Zweden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.