In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsdocument op basis van een vermeende schijnrelatie. Eiser, een man van Marokkaanse nationaliteit, had op 5 december 2018 een aanvraag ingediend voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. Deze aanvraag werd op 12 september 2019 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 6 februari 2020 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde.
Tijdens de zitting op 22 september 2020 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. E. Ceylan, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank had eerder op 16 oktober 2020 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat er een gebrek in het bestreden besluit was. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris ten onrechte geen standpunt had ingenomen over de zwangerschap van de referente van eiser ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een schijnhuwelijk, waarbij eiser en de referente vage en tegenstrijdige verklaringen hadden afgelegd.
De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden en dat de Staatssecretaris op basis van de ingediende bezwaren kon concluderen dat er geen redelijke kans van slagen was. Uiteindelijk werd het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld, die op € 787,50 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.