ECLI:NL:RBDHA:2020:15199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/6610
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering mvv-sticker en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Chinese verzoekster die een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had aangevraagd. De aanvraag was ingediend op 16 januari 2020, en op 25 februari 2020 ontving de verzoekster een kennisgeving van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat er geen bezwaar was tegen de afgifte van de mvv. Echter, op 31 juli 2020 weigerde de Nederlandse vertegenwoordiging de afgifte van de mvv-sticker, wat leidde tot bezwaar van de verzoekster op 24 augustus 2020. De verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de mvv-sticker binnen zeven dagen in haar paspoort zou worden geplaatst.

De rechtbank overwoog dat de kennisgeving van 25 februari 2020 niet als een (inwilligend) besluit op de mvv-aanvraag kon worden aangemerkt, omdat het niet onvoorwaardelijk was en onder opschortende voorwaarden viel. De voorzieningenrechter concludeerde dat de weigering om de mvv-sticker te plaatsen geen feitelijke handeling was in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang openstond voor de verzoekster. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tegen de weigering van de mvv-sticker waarschijnlijk niet-ontvankelijk zou worden verklaard.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de verzoekster de weigering om de mvv-sticker te plaatsen kon aanvechten in een eventuele procedure tegen de afwijzing van haar mvv-aanvraag. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier mr. E.H.W. Schierbeek, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
AWB 20/6610
zaaknummer:

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 december 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [1981] , van Chinese nationaliteit, verzoekster
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Op 16 januari 2020 is namens verzoekster, wonende in China, een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend voor het doel ‘arbeid als kennismigrant’.
Op 25 februari 2020 heeft verweerder aan verzoekster schriftelijk meegedeeld dat er geen bezwaar bestaat tegen de afgifte van een mvv (de kennisgeving). Voor het opstarten van de procedure voor afgifte van de mvv-visumsticker is verzoekster verder verwezen naar de Nederlandse vertegenwoordiging te [v-nummer] . Daarbij is aangegeven dat de Nederlandse vertegenwoordiging de mvv alleen afgeeft als de vreemdeling aan een aantal voorschriften voldoet.
Op 31 juli 2020 heeft de Nederlandse vertegenwoordiging te [v-nummer] de afgifte van de mvv aan verzoekster geweigerd. Verweerder heeft daarop verzoekster bij brief van 10 augustus 2020 geïnformeerd dat hij de terugkeer- en vertrekprocedure (TEV-procedure) heroverweegt.
Op 24 augustus 2020 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen de kennelijke weigering om een visumsticker te plaatsen in het paspoort van verzoekster. Op dezelfde datum heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen om verweerder op te dragen gevolg te geven aan het besluit van 25 februari 2020 om verzoekster een mvv te verlenen en om binnen 7 dagen na de uitspraak de mvv-sticker aan te brengen in paspoort van verzoekster.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Verzoekster zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechter, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De rechtbank stelt vast dat verweerder met de kennisgeving van 25 februari 2020 verzoekster heeft geïnformeerd dat hij geen bezwaar heeft tegen afgifte van een mvv aan haar en dat hij de Nederlandse vertegenwoordiging te [v-nummer] (China) hierover heeft geïnformeerd. Voor het opstarten van de procedure voor afgifte van de mvv‑visumsticker wordt eiseres verwezen naar de Nederlandse vertegenwoordiging te [v-nummer] . Verweerder heeft er in de kennisgeving op gewezen dat de Nederlandse vertegenwoordiging de mvv alleen afgeeft als eiseres aan de genoemde voorschriften voldoet. [1] In het algemeen volgt hierna de daadwerkelijke afgifte van de mvv door het plaatsen van een mvv‑visumsticker in het paspoort van de vreemdeling. Hiermee kan de vreemdeling naar Nederland reizen waar de gevraagde vergunning wordt verstrekt.
4. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat de kennisgeving, het verlenen van de mvv door het plaatsen van een mvv-visumsticker en het verlenen van de verblijfsvergunning drie afzonderlijke besluiten zijn met een verschillend rechtsgevolg. De kennisgeving is dus een besluit maar het rechtsgevolg van dit besluit strekt niet tot het verlenen van de gevraagde mvv. De kennisgeving is immers niet onvoorwaardelijk en kan, gezien de daarin opgenomen zeer algemene opschortende voorwaarden, niet als een (inwilligend) besluit op de aanvraag om een mvv worden aangemerkt. Pas als verweerder de mvv-sticker plaatst of de mvv-aanvraag afwijst, heeft hij een (inwilligend dan wel afwijzend) besluit genomen op de aanvraag.
5. De vraag die nu voorligt is of het niet plaatsen van de mvv-sticker een voor bezwaar vatbaar besluit oplevert, waartegen verzoekster een ontvankelijk bezwaar heeft kunnen indienen en, parallel aan die procedure, onderhavig verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft kunnen doen. Van belang is daarom vast te stellen of het niet plaatsen van de mvv-sticker een voor bezwaar vatbare feitelijke handeling oplevert.
6. Voor de vreemdeling staat niet alleen bezwaar en beroep open tegen een besluit, maar ook tegen een feitelijke handeling. Dit staat in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Voor het aanmerken van een feitelijke handeling in deze zin is vereist dat voor de vreemdeling geen andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang open staat. [2]
7. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat met de kennisgeving van 25 februari 2020 niet alleen in rechte is komen vast te staan dat aan verzoekster een mvv is verleend maar ook dat de weigering om een mvv-sticker in haar paspoort te plaatsen, een feitelijke handeling in de zin van dit artikel is, zodat tegen dit niet plaatsen bezwaar en beroep openstaat.
8. Verweerder heeft bij brief van 10 augustus 2020 aangegeven dat de TEV-procedure wordt overwogen en vraagt daarom nadere informatie bij verzoekster op. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat op 12 december 2020 een advies van het UWV is gevraagd. Na ontvangst van het advies zal verweerder zo snel mogelijk beslissen op de aanvraag.
9. Zoals in nummer 4. is aangegeven, is de kennisgeving weliswaar een besluit, maar het rechtsgevolg van dit besluit strekt niet tot het verlenen van de gevraagde mvv. Dit geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voor het niet willen plaatsen van een mvv-sticker. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster de weigering van het plaatsen van de mvv-sticker kan aanvechten in een eventuele procedure tegen de eventuele afwijzing van haar mvv-aanvraag. Dit betekent dat er een andere adequate bestuurlijke rechtsgang openstaat voor verzoekster. Het doorlopen van een dergelijke procedure is in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onevenredig bezwarend. De weigering om een visumsticker te plakken in het paspoort van de vreemdeling is dan ook niet aan te merken als een feitelijke handeling in de zin van artikel 72, derde lid, Vw.
10. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting aangevoerd dat een eerdere uitspraak van deze rechtbank waarin tot hetzelfde oordeel werd gekomen [3] onjuist is, omdat daarin het verkeerde toetsingskader is gehanteerd. Het oordeel van de rechtbank was namelijk gebaseerd op een uitspraak van de ABRvS van 11 oktober 2019, maar die gaat over de procedure in het kader van de aanvraag om een buitenschuldvergunning. [4] Nu de procedure volgend op de aanvraag om een buitenschuldvergunning niet te vergelijken is met de onderhavige procedure, kan niet op basis van deze ABRvS uitspraak de conclusie worden getrokken dat er in casu geen sprake is van feitelijk handelen in de zin van artikel 72, derde lid, Vw.
11. De rechtbank overweegt dat in de uitspraak van de ABRvS van 11 oktober 2019 (voor zover relevant voor deze zaak) de vraag aan de orde was of het stopzetten van bemiddeling bij vertrek door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) aan te merken was als een feitelijke handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw. De ABRvS oordeelde dat dit niet het geval is, omdat de vreemdeling hiertegen kon opkomen in een procedure tegen de eventuele afwijzing van zijn aanvraag om de buitenschuldvergunning, zodat sprake is van een andere adequate bestuurlijke rechtsgang. De enkele stelling van verzoekster dat deze ABRvS uitspraak over een buitenschuldvergunning niet van toepassing is op de procedure rond de aanvraag om een mvv gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op. Net als in de procedure volgens op de aanvraag om de buitenschuldvergunning worden er in de procedure volgend op aanvraag om een mvv meerdere stappen doorlopen alvorens verweerder tot een definitief besluit omtrent de toe- of afwijzing van de aanvraag komt. Dat de ABRvS oordeelde over een ander soort aanvraag, doet daarom aan het oordeel van de voorzieningenrechter niet af.
11. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar tegen de weigering om een mvv-sticker te plaatsen waarschijnlijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd De voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen deze uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Deze gang van zaken is conform het beleid, zie B1/3.3.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 21 juli 2015 (ECLI:NL:RVS: 2015:2423) en van 11 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3454).
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 5 november 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:6507).