ECLI:NL:RBDHA:2020:15232
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning asiel op basis van gepleegde misdrijven tijdens minderjarigheid en meerderjarigheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan over de intrekking van de asielvergunning van eiser, die afkomstig is uit Soedan. Eiser, geboren in 1997, heeft op jonge leeftijd met zijn moeder en zussen gevlucht naar Oeganda en is op zesjarige leeftijd naar Nederland gekomen. Hij heeft sinds 2005 een asielvergunning en is op zijn dertiende voor het eerst met justitie in aanraking gekomen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 16 april 2020 besloten om de asielvergunning van eiser in te trekken, omdat hij meerdere strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder geweldsmisdrijven. Dit besluit is genomen op basis van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit, dat stelt dat jeugddetentie kan leiden tot intrekking van een verblijfsvergunning.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de veroordelingen voor misdrijven gepleegd tijdens zijn minderjarigheid ten onrechte zijn betrokken bij de intrekking van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt echter dat de wetgever heeft bedoeld dat ook feiten gepleegd tijdens minderjarigheid meetellen bij de toepassing van de glijdende schaal van artikel 3.86 van het Vb. De rechtbank volgt de Staatssecretaris in zijn standpunt dat eiser, ondanks zijn argumenten over zijn persoonlijke omstandigheden en de impact van zijn verleden, een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt.
De rechtbank concludeert dat de intrekking van de verblijfsvergunning rechtmatig is en dat de belangen van de openbare orde zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van eiser. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank wijst erop dat hij de verplichting heeft om Nederland te verlaten, ook al wordt hij niet gedwongen uitgezet naar Soedan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in zaken van vreemdelingenrecht, vooral wanneer het gaat om de bescherming van de openbare orde.