ECLI:NL:RBDHA:2020:15299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
NL20.19163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Palestijnse eiser met Tunesisch paspoort en vrees voor problemen bij terugkeer naar Tunesië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2020 uitspraak gedaan over de afwijzing van een asielaanvraag door een Palestijnse eiser, die vreesde voor problemen bij terugkeer naar Tunesië. De eiser had op 13 september 2020 een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij Tunesië had verlaten uit angst voor problemen met de autoriteiten, omdat hij vermoedde dat zijn Tunesische paspoort niet op legale wijze was verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een geldig Tunesisch paspoort heeft en dat hij daarmee heeft kunnen reizen, wat de geloofwaardigheid van zijn vrees voor problemen bij terugkeer ondermijnt.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over zijn nationaliteit en de wijze waarop zijn paspoort tot stand is gekomen niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het pas in beroep naar voren gebrachte asielmotief van de eiser, dat hij als Palestijn uit Syrië recht heeft op bescherming, niet bij de beoordeling van het beroep betrokken kan worden, omdat dit niet tijdig was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Tunesië in zijn geval niet veilig is en dat de afwijzing van zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19163

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser wordt daarnaast een vertrektermijn onthouden en aan hem wordt een inreisverbod opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.19164, plaatsgevonden op 17 november 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 13 september 2020 een asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Tunesië heeft verlaten, omdat hij vreesde voor problemen. Eiser vermoedt namelijk dat zijn Tunesische paspoort, met daarin zijn Tunesische nationaliteit, niet op legale wijze tot stand is gekomen. Hij vreest daardoor bij terugkomst in Tunesië problemen met de Tunesische autoriteiten te krijgen.
Besluitvorming door verweerder.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder het volgende relevante element.
Eiser heeft verklaard [eiser] te zijn, Palestijn, en geboren op [1986] in [geboorteplaats]. Hij heeft een echt bevonden Syrisch Travel Document op zijn naam overgelegd, alsmede een Tunesisch paspoort op zijn naam, waarop staat vermeld dat hij de Tunesische nationaliteit bezit. Eiser stelt verder dat hij geen Tunesiër is en dat het Tunesische paspoort niet op de gebruikelijke legale wijze tot stand is gekomen. Eiser vreest daarom dat hij bij terugkeer in Tunesië gearresteerd wordt en dat zijn Tunesische nationaliteit zal worden ingetrokken.
Verweerder acht de verklaringen van eiser ten aanzien van het relevante element niet geloofwaardig. De verklaringen van eiser met betrekking tot het niet op een legale wijze tot stand komen van zijn Tunesische paspoort, met daarin de Tunesische nationaliteit, worden niet gevolgd. Verweerder gaat er dus vanuit dat de gegevens, zoals de naam, de geboortedatum en de nationaliteit, in het Tunesische paspoort van eiser juist zijn. Om die reden volgt verweerder eiser niet in zijn vrees voor de door hem gestelde problemen bij terugkeer naar Tunesië. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Tunesië in zijn geval niet veilig is. Eiser heeft namelijk geen relevante elementen naar voren gebracht waaruit dit zou moeten blijken, of aangevoerd dat hij zou vallen onder een zogenoemde uitzonderingscategorie. Verweerder heeft eisers asielaanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Gronden van eiser
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert allereerst aan dat verweerder ten onrechte voorbij gaat aan het feit dat eiser een Palestijn is uit Syrië, op basis waarvan hij recht heeft op bescherming. Verder voert eiser aan dat het niet van belang is dat hij met zijn paspoort heeft kunnen reizen en dat hij een visum voor Italië heeft kunnen aanvragen. Het Tunesische paspoort is volgens eiser niet vals, maar de informatie die ten grondslag ligt aan dat paspoort is onjuist. Daarom kan verweerder de problemen die eiser verwacht bij terugkeer naar Tunesië niet afdoen als een vermoeden. Van belang is dat toen eiser uit Tunesië vertrok het bij de Tunesische autoriteiten nog niet bekend was dat hij een paspoort op onjuiste gronden heeft verkregen. Pas in juli 2020, nadat eiser uit Tunesië was vertrokken, werd volgens eiser bekend dat de ambassade in Beiroet Tunesische paspoorten op onjuiste gronden heeft verstrekt. Eiser stelt dan ook dat het aannemelijk is dat hij bij terugkeer in Tunesië wel degelijk problemen gaat krijgen met zijn paspoort.
Het oordeel van de rechtbank.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser pas in beroep voor het eerst aanvoert dat hij als Palestijn uit Syrië recht heeft op bescherming. Eiser heeft dit element niet aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser voert hiermee een achtergehouden asielmotief aan. Een voor het eerst in beroep aangevoerd asielmotief wordt in beginsel bij de beoordeling van het beroep betrokken. In beginsel, omdat deze plicht alleen bestaat als het asielmotief, gelet op de nationale procedureregels, tijdig is ingediend en voldoende concreet is. Artikel 83 van de Vw biedt daarvoor een adequaat kader. [1]
4.1
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de afdoening van het beroep van eiser ontoelaatbaar wordt vertraagd als het pas in beroep naar voren gebrachte asielmotief van eiser bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken. De rechtbank weegt in dit verband mee dat het gaat om een achtergehouden asielmotief dat pas in het beroepschrift voor het eerst naar voren is gebracht. Ook acht de rechtbank van belang dat het verslag van gehoor en de zienswijze van eiser geen enkele aanwijzing bevatten dat eiser de omstandigheid dat hij een Palestijn uit Syrië is aan zijn asielaanvraag ten grondslag wil leggen. De enkele opmerking in de zienswijze dat eiser een Palestijn is afkomstig uit Syrië is daarvoor niet voldoende. De rechtbank zal het pas in beroep naar voren gebrachte asielmotief van eiser niet bij de beoordeling van het beroep betrekken.
De gestelde problemen bij terugkeer naar Tunesië.
5. Ten aanzien van de door eiser gestelde te verwachten problemen bij terugkeer naar Tunesië overweegt de rechtbank het volgende. Ten aanzien van Tunesië bestaat een algemeen rechtsvermoeden dat het een veilig land van herkomst is. Van dit rechtsvermoeden kan worden afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat Tunesië in zijn specifieke geval niet veilig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser hierin niet is geslaagd.
6. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser een geldig paspoort heeft en dat hij daarmee heeft kunnen reizen tussen Tunesië en Syrië en naar Italië. Verweerder heeft daaruit de conclusie mogen trekken dat eiser tot op heden geen problemen heeft ervaren met de Tunesische autoriteiten in verband met zijn paspoort en nationaliteit.
7. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook mogen concluderen dat niet valt in te zien dat het paspoort van eiser niet geldig is en dat daarmee de nationaliteit van eiser niet juist zou zijn. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd dat zijn paspoort niet op de gebruikelijke wijze tot stand is gekomen. De enkele niet onderbouwde stelling dat het eiser gebleken is dat er bij de gemeente in Tunesië een niet bestaande broer van eiser is bijgeschreven, is daarvoor onvoldoende.
8. Ten aanzien van de vrees van eiser dat hij bij terugkeer naar Tunesië problemen vreest heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank mogen concluderen dat deze gestelde vrees berust op een vermoeden. Eiser heeft ter onderbouwing van dit vermoeden verwezen naar een filmpje op YouTube uit juli 2020. Uit dat filmpje zou blijken dat in Beiroet tegen betaling “valse” Tunesische paspoorten zijn verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat een enkel filmpje op YouTube niet voldoende is om de door eiser gestelde vrees voor de Tunesische autoriteiten te onderbouwen. Eiser heeft verder ter onderbouwing van zijn gestelde vrees voor de Tunesische autoriteiten gewezen op een bedreiging per telefoon, die zou hebben plaatsgevonden toen hij in Italië was. Verweerder heeft niet ten onrechte hierover gesteld dat eiser deze bedreiging op geen enkele manier heeft onderbouwd. Eiser heeft bovendien de telefoon vernietigd, waarop deze gestelde bedreiging zou zijn ontvangen. Dat eiser doordat hij zijn telefoon heeft vernietigd de door hem gestelde bedreiging niet kan onderbouwen, komt voor zijn eigen rekening en risico.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder mogen concluderen dat
eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst en heeft verweerder de aanvraag mogen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw in samenhang bezien met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Dat brengt ook mee dat terecht een terugkeerbesluit is genomen en een inreisverbod aan eiser is opgelegd.
10. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.
Janssens-Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
30 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.M. Reijnierse
Rechter
Rechtbank Midden-Nederland
L.M. Janssens - Kleijn
Griffier
Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw bepaalt dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening houdt met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd. Artikel 83, derde lid, van de Vw bepaalt dat met de in het eerste lid bedoelde gegevens geen rekening wordt gehouden voor zover de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.