ECLI:NL:RBDHA:2020:15299
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Palestijnse eiser met Tunesisch paspoort en vrees voor problemen bij terugkeer naar Tunesië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2020 uitspraak gedaan over de afwijzing van een asielaanvraag door een Palestijnse eiser, die vreesde voor problemen bij terugkeer naar Tunesië. De eiser had op 13 september 2020 een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij Tunesië had verlaten uit angst voor problemen met de autoriteiten, omdat hij vermoedde dat zijn Tunesische paspoort niet op legale wijze was verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een geldig Tunesisch paspoort heeft en dat hij daarmee heeft kunnen reizen, wat de geloofwaardigheid van zijn vrees voor problemen bij terugkeer ondermijnt.
De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over zijn nationaliteit en de wijze waarop zijn paspoort tot stand is gekomen niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het pas in beroep naar voren gebrachte asielmotief van de eiser, dat hij als Palestijn uit Syrië recht heeft op bescherming, niet bij de beoordeling van het beroep betrokken kan worden, omdat dit niet tijdig was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Tunesië in zijn geval niet veilig is en dat de afwijzing van zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond terecht was.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.