ECLI:NL:RBDHA:2020:15309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/2844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op grond van gezinsleven

In deze zaak gaat het om een beroep van twee Ghanese eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was ingediend door hun referent, die stelt dat er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank Den Haag heeft op 22 december 2020 uitspraak gedaan. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen omdat verweerder meende dat er geen gezinsleven bestond tussen de referent en de eisers. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen beschermenswaardig gezinsleven zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de referent, ondanks dat hij nooit met de eisers heeft samengewoond, wel degelijk een emotionele en financiële band met hen heeft opgebouwd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de rechtbank. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2844

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2020 in de zaak tussen

[Naam]( [eiser 1] )
, geboren op [2000] en [Naam]( [eiser 2] )
, geboren op [2004] , beiden van Ghanese nationaliteit,eisers
V-nummers: [V-nummer] respectievelijk [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.C. Kaptein),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Toussaint).

Inleiding

1. Op 3 augustus 2018 heeft [Referent] (referent) voor eisers een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend met als doel ‘Verblijf als familie - of gezinslid (referent)’.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag op 8 november 2018 (primair besluit) afgewezen omdat er tussen referent en eisers geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers voldoen dus niet aan de voorwaarde dat zij feitelijk behoren en reeds in het land van herkomst behoorden tot het gezin van referent. [1] Omdat eisers niet als familie- of gezinslid van referent worden aangemerkt heeft verweerder de aanvraag afgewezen, nog los van de vraag of aan de overige voorwaarden voor toelating wordt voldaan. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft eisers’ bezwaar op 2 juli 2019 ongegrond verklaard. Op 17 december 2019 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht [2]
het beroep van eisers tegen het besluit van 2 juli 2019 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaarschrift.
1.3.
Verweerder heeft dit op 13 maart 2020 gedaan en eisers’ bezwaar weer ongegrond verklaard (bestreden besluit). Verweerder heeft zich in dit besluit op het standpunt gesteld dat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven tussen referent en eisers. Verweerder heeft bij deze conclusie ‑ samengevat betrokken dat referent nooit met eisers heeft samengewoond, dat hij eisers in de periode van 2009-2017 niet heeft bezocht en dat eisers niet de aanleiding waren van zijn bezoeken aan Ghana in 2009, 2017 en 2018. Referent heeft weliswaar inmiddels op financieel gebied zijn verantwoordelijkheid genomen maar hij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een emotionele band die zich kan uiten in bezoeken aan de kinderen en bemoeienis met de opvoeding en verzorging. Referent heeft pas contact via WhatsApp vanaf het moment dat eisers 17 en 13 jaar waren, de WhatsApp-gesprekken beslaan dus een korte periode en de inhoud ervan spitst zich in hoofdzaak toe op de financiële tegemoetkoming voor het betalen van school en kleding. Sinds het overlijden van eisers’ moeder op 23 augustus 2017 heeft referent enkele korte bezoeken aan eisers gebracht in Ghana. Daarnaast zijn er bewijzen van financiële ondersteuning en enkele bewijzen van WhatsApp contacten overgelegd. Dit is volgens verweerder onvoldoende om aan te nemen dat referent een band met eisers wil opbouwen of versterken.
1.4.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en zij hebben ‑ samengevat aangevoerd dat verweerder nog altijd niet draagkrachtig heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen referent en eisers. Eisers hebben dit standpunt op 6 mei 2020, 12 juli 2020 en op 16 oktober 2020 onderbouwd en op 11 november 2020 hebben eisers bewijsstukken van WhatsApp berichten, spraak- en videogesprekken en geldoverboekingen overgelegd.
1.5.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 23 november 2020. Referent en zijn echtgenote [Naam] waren aanwezig samen met de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. In geschil is of er tussen referent en eisers sprake is van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
3. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet hebben gereageerd op verweerders brief van 9 januari 2020. [3] Bij de gedingstukken zit namelijk een brief van eisers van 26 februari 2020 met daarbij bewijsstukken van het feit dat referent sinds medio 2019 nog altijd regelmatig geld overmaakt voor het levensonderhoud van eisers, een overzicht van WhatsApp-berichten en spraak en video-gesprekken via WhatsApp sinds juni 2019 en twee printscreens van de videogesprekken. Verweerder heeft deze stukken niet kenbaar bij het bestreden besluit betrokken.
4. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder nog steeds onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de feiten en omstandigheden in deze zaak onvoldoende zijn om aan te nemen dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen referent en eisers en dat referent de band met eisers wil opbouwen en versterken. Alle feiten en omstandigheden in deze zaak in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er tussen referent en eisers geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5. Van belang is, zoals de rechtbank in de vorige uitspraak ook heeft overwogen, dat uit de bewijsstukken en verklaringen van referent blijkt dat hij al lange tijd banden heeft met eisers en hun moeder in Ghana en dat hij ook voordat eisers’ moeder overleed contact met eisers had, welk contact na haar overlijden frequenter en intensiever is geworden. Niet in geschil is immers dat referent sinds 2010 ‑ [eiser 1] was toen 10 en [eiser 2] 6 jaar zijn financiële verantwoordelijkheid heeft genomen. Verweerder heeft dit ter zitting desgevraagd bevestigd. Referent draagt dus in elk geval al zo’n tien jaar structureel financieel bij in de kosten van opvoeding en verzorging van eisers. Deze periode kan, anders dan verweerder stelt, niet worden aangemerkt als een klein deel van de levensjaren van eisers. Eisers hebben weliswaar verklaard dat referent vóór 2010 eveneens geld overmaakte maar daarvan hebben zij geen bewijzen meer. Hoewel er evenmin bewijzen zijn van de stelling dat referent zowel na de geboorte van [eiser 1] als de geboorte van [eiser 2] een aantal maanden met hen in [woonplaats] heeft samengewoond, is niet in geschil is dat hij hen meermaals heeft bezocht. Dit was in elk geval in 2006, 2008, 2009, twee keer in 2017 en in 2018. Hoewel eisers niet altijd de hoofdreden waren van deze bezoeken, staat niet ter discussie dat referent hen tijdens deze bezoeken heeft gezien. Bovendien waren eisers wel degelijk de aanleiding van de bezoeken van referent in 2017 en 2018. Het standpunt van verweerder dat eisers niet de aanleiding waren van de bezoeken in 2017 volgt de rechtbank niet. Nu niet in geschil is dat referent in 2017 in verband met het overlijden van eisers moeder twee keer naar Ghana is gegaan, moet worden aangenomen dat eisers daarvan (mede) de aanleiding waren.
6. Verder blijkt uit de gedingstukken dat referent in elk geval vanaf juni 2016 rechtstreeks WhatsApp contact heeft met eisers. [4] De aanname in het bestreden besluit dat eisers ten tijde van de eerste WhatsApp contacten 17 respectievelijk 13 jaar waren is dus onjuist. Dat referent betrokken is bij zijn kinderen (en hun moeder) blijkt verder uit het gegeven dat zijn zoon [zoon] , broer van eisers, in 2013 naar Nederland is gekomen en zich bij referent en zijn gezin heeft gevoegd. De wens van referent om voor eisers te zorgen blijkt overigens ook uit het feit dat hij in 2016 (en ook in 2018) al een mvv voor hen heeft aangevraagd. Na het overlijden van eisers’ moeder is het contact tussen referent en eisers intensiever geworden. Uit de brieven die eisers’ moeder rond haar overlijden heeft geschreven blijkt dat zij de wens heeft gehad dat referent de dagelijkse zorg voor eisers op zich zou nemen. Referent is als gezegd in de periode rond haar overlijden tweemaal bij eisers in Ghana geweest, van 15 juli 2017 tot 5 augustus 2017 en van 30 oktober 2017 tot 11 november 2017. Na het overlijden kreeg referent het eenhoofdig gezag over eisers. Vervolgens is referent in de periode van 15 november 2018 tot 21 november 2018 nog bij eisers in Ghana geweest. Uit de verklaring van de ‘assistant headmaster’ van 19 juli 2018 van de school van [eiser 1] blijkt voorts dat referent bekend staat als de verzorgende ouder waaruit volgt dat referent betrokken is bij en er zorg voor draagt dat [eiser 1] onderwijs volgt.
7. Verder hebben referent en eisers zeer regelmatig contact via WhatsApp en door middel van spraak- en videogesprekken. Anders dan verweerder heeft gesteld, gaat het contact via WhatsApp niet hoofdzakelijk over financiële zaken. Uit de WhatsApp-berichten die eisers hebben overgelegd blijkt immers dat er contact is op feest- en verjaardagen en dat er contact is over bijvoorbeeld kerkbezoek, bezoek aan een tante, het weer, school en over hoe het gaat. De conclusie van verweerder dat de inhoud van de WhatsAppgesprekken geen blijk geeft van een dermate diepgaande wederzijdse interesse waaruit blijkt dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen referent en eisers, volgt de rechtbank dan ook niet. In de eerste plaats is volgens werkinstructie 2019/15 niet vereist dat moet worden aangetoond dat sprake is van een diepgaande wederzijdse interesse. Daarnaast kan van eisers, zoals zij hebben gesteld, gezien hun leeftijd niet zo’n diepgaand contact worden verwacht, zeker niet via WhatsApp. Bovendien hebben eisers naast de WhatsApp berichten bewijzen overgelegd van hun contacten via spraak- en videogesprekken via WhatsApp. Verweerder heeft dit, zoals eisers terecht hebben aangevoerd, niet kenbaar betrokken bij het nemen van het bestreden besluit en hij heeft zich ter zitting ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers de gestelde telefonische contacten niet hebben onderbouwd.
8. De rechtbank komt gelet op al het voorgaande tot de conclusie dat, alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, er sprake is van beschermenswaardig gezinsleven tussen referent en eisers. Dat referent nooit met eisers heeft samengewoond en hen een periode (2009-2017) niet heeft bezocht, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Referent heeft immers tijdens de hoorzitting verklaard dat hij relatieproblemen had met eisers’ moeder, dat hij naar Europa is vertrokken om te werken en dat hij daar in 2001 zijn huidige echtgenote heeft ontmoet. Verder hebben eisers uitgelegd dat referent hen een periode niet heeft bezocht vanwege zijn gezin met opgroeiende kinderen in Nederland en het feit dat hij zich in een financieel onzekere situatie bevond. Dit laatste hebben eisers onderbouwd met stukken waaruit blijkt dat referent (in elk geval) in de periode vanaf 2013 uitzendwerk deed en deels een uitkering had op grond van de Werkloosheidswet. [5]
9. Vervolgens moet de rechtbank nog beoordelen of er sprake is van beschermenswaardig gezinsleven tussen eisers en [zoon] .
10. In de situatie als die van eisers en [zoon] als broers, bestaat gezinsleven als sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie (additional elements of dependancy involving more than the normal emotional ties), omdat [zoon] (en inmiddels ook [eiser 1] ) meerderjarig is. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [6] volgt dat de vraag of hiervan sprake is van feitelijke aard is en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden, waarbij relevant kan zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. [7]
11. Over het gezinsleven tussen eisers en [zoon] heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hechte en persoonlijke banden, zoals hiervoor bedoeld, niet zijn aangetoond. Financieel zijn eisers niet afhankelijk van [zoon] maar van referent en zij hebben in elk geval vanaf 2008 niet meer met [zoon] samengewoond en verblijven vanaf 2013 in verschillende landen. Het is begrijpelijk dat eisers en [zoon] als broers een band hebben, altijd contact hebben gehouden en dat zij elkaar sinds het overlijden van hun moeder nog meer nodig hebben. Dit leidt evenwel niet tot de conclusie dat er tussen hen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie.
12. Uit wat hiervoor onder punt 4 tot en met 8 staat, volgt dat verweerder de mvv-aanvraag ten behoeve van eisers ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat eisers niet als gezinslid van referent (de hoofdpersoon) worden aangemerkt. [8]
13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien omdat verweerder nog moet beoordelen of er wordt voldaan aan de andere voorwaarden voor het verlenen van de gevraagde mvv, neergelegd in artikelen 3.16 tot en met 3.22a van het Vb, zoals het middelenvereiste. De rechtbank wijst er in dit verband op dat tijdens de hoorzitting is verklaard dat referent vanaf 1 juni 2019 een vast contract heeft. De rechtbank draagt verweerder op om met inachtneming van wat zij in deze uitspraak heeft overwogen een nieuw besluit te nemen op eisers’ bezwaarschrift. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1 en met een waarde per punt van € 525,-).
15. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht dat eisers hebben betaald (€ 178,-) vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 178,- aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 3.14, aanhef en onder c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) in samenhang met Paragraaf B7/3.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.AWB 19/5824.
3.Zie het bestreden besluit p. 7.
4.Zie bijlage 9 bij de brief van 3 augustus 2016 van de gemachtigde van eisers.
5.Zie o.a. de jaaropgaven van Otto Workforce B.V. over 2013 en 2014, de jaaropgave van Unique over 2015, de werkgeversverklaring van Unique van 25 januari 2016, de salarisstrookjes van Unique over 2015 en 2016 en de jaaropgaven van het Uwv over 2013, 2014 en 2015.
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
7.Bijvoorbeeld de uitspraak van het EHRM van 17 april 2012 (Kopf en Liberda tegen Oostenrijk), ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806.
8.Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, van het Vb in samenhang met artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb en paragraaf B7/3.2.1 van de Vc.