ECLI:NL:RBDHA:2020:15328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
8555173 RP VERZ 20-50340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het bestaan van een arbeidsovereenkomst en loonvordering in het kader van beëindiging door werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever over de vraag of er een arbeidsovereenkomst bestaat en of de werkneemster recht heeft op loonbetaling. Werkneemster stelt dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, terwijl de werkgever aanvoert dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd. De werkneemster, die sinds 5 september 2018 in dienst was als Shop Manager, heeft in april en mei 2020 geen loon ontvangen en vordert betaling van dit loon, vermeerderd met een wettelijke verhoging. De werkgever heeft verweer gevoerd en stelt dat de arbeidsovereenkomst op 31 maart 2020 is geëindigd, maar de kantonrechter oordeelt dat de werkneemster op grond van de gedragingen van de werkgever mocht aannemen dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend was verlengd. De kantonrechter concludeert dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was en dat de werkneemster recht heeft op doorbetaling van haar loon over de maanden april en mei 2020, met een beperkte wettelijke verhoging van 10%. De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
MLJ/C
Zaak-/rolnummer: 8555173 RP VERZ 20-50340
Datum: 31 augustus 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
verder te noemen: “werkneemster”,
gemachtigde: mr. N.M. Fakiri,
procederend onder een toevoeging met kenmerk: [kenmerk] ,
tegen

1.de vennootschap onder firma [naam vof] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,verweerder sub 1,

verder te noemen: “werkgever”,

2.[verweerder 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder sub 2, vennoot van sub 1,
verder te noemen: “ [verweerder 1] ”,

3.[verweerder 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder sub 3, vennoot van sub 1,
verder te noemen: “ [verweerder 2] ”.
gemachtigde: mr. R.J. van Wolferen

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met producties, ter griffie ontvangen op 31 mei 2020;
- de akte aanvullende producties van de zijde van werkneemster, ter griffie ontvangen op 28 juli 2020;
- de akte aanvullende producties van de zijde van werkneemster, ter griffie ontvangen op 29 juli 2020;
- het mondeling voorgedragen verweer van de zijde van werkgever en de producties van werkgever;
- de pleitnoties van de zijde van werkneemster.
1.2
Op 3 augustus 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Werkneemster is verschenen, bijgestaan door mr. Fakiri. Van de zijde van de werkgever is de heer [betrokkene] ( [functie] van het bedrijf) verschenen bijgestaan door mr. van Wolferen. Op de zitting is bezwaar gemaakt tegen het toelaten van het verweerschrift wegens niet tijdige indiening daarvan. Het stuk is ter griffie ontvangen op 31 juli 2020 en bevat eveneens een zelfstandig tegenverzoek. Het verweerschrift is ter zitting mondeling voorgedragen. Het zelfstandig tegenverzoek is wegens te late indiening niet toegestaan en hiervoor wordt een aparte procedure aanhangig gemaakt. De griffier heeft zakelijke aantekeningen gemaakt van wat op de zitting is besproken, die zich in het procesdossier bevinden.
1.3
Hierna is de uitspraak bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
Werkgever verkoopt kleding onder de naam “ [naam 1] ”. Werkgever heeft vestigingen in Den Haag, Amsterdam en Beverwijk en een online winkel.
2.2
Werkneemster, geboren op [geboortedag] 1978, is op 5 september 2018 in dienst getreden bij werkgever en was werkzaam in de winkel in Den Haag als Shop Manager. Er was sprake van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van zes maanden. Er was sprake van een zogenaamd nul-urencontract. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor de Textielhandel van toepassing verklaard. Het bruto uurloon van werkneemster was € 10,94 per uur exclusief 8% vakantietoeslag.
2.3
Na afloop van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 28 februari 2019 is de werkneemster werkzaam gebleven bij de werkgever.
2.4
Op 21 maart 2020 heeft de heer [verweerder 2] per WhatsApp aangegeven dat de zaak voorlopig even gesloten wordt gehouden.
2.5
Op 21 maart 2020 heeft werkgever een WhatsApp naar werknemers verzonden met de volgende update:
“Beste Collega’s
Naar aanleiding van de persconferentie op 18 maart 2020 van de regering worden strenge maatregelen genomen i.v.m. de welbekende virus.
Hierbij hebben wij uit voorzorg ook aantal zaken moeten aanpassen voor komende 3 á 4 weken.
Om ieders gezondheid te waarborgen hebben wij besloten de roosters aan te passen.
Het kan zijn dat u voorlopig niet of minder wordt ingeroosterd.
Wij zullen u op de hoogte houden van nadere situaties. (…)”.
2.6
Op 23 maart 2020 heeft werkgever een WhatsApp naar werknemers verzonden met de volgende update:
“Beste Collega’s
Wij hebben uit voorzorg besloten om per heden filiaal Den Haag momenteel gesloten te houden. (…)
2.7
Op 20 april 2020 informeert werkneemster via WhatsApp naar haar salaris en dat zij nog geen arbeidsovereenkomst heeft ontvangen. Werkgever geeft aan dat hij ermee bezig is en wacht op een reactie van zijn boekhouder, omdat hij geen vergoeding krijgt van de overheid.
2.9
Op 24 april 2020 hebben werkgever en werkneemster gebeld. Van het gesprek is een opname gemaakt. In de transcriptie van dat gesprek is onder meer vermeld:

[X]: Verlenging van het contract, oke, die drie maanden kan ik nog steeds geven, maar aan de andere kant, ik heb zoveel schulden ik kan dit niet betalen. (…) Jij kan hier even aanvragen drie maanden wil ik gewoon doorbetaald krijgen, oke, als ik de mogelijkheid niet heb om dit te kunnen betalen, dan wordt het problematisch. Dan gaat het juridisch verder. Dat is één.
De tweede. Sowieso zou ik enzovoort, stilzwijgend verlengen van het contract. Heb ik recht voor een, hoe noem je dat, opzegvergunning bij het UWV, omdat mijn contract wordt verbroken kan ik een opzegvergunning aanvragen bij het UWV dus dat wordt sowieso toegekend, omdat geen werk is officieel en de winkel gaat sluiten.”
2.1
Op 6 mei 2020 heeft de (toenmalige) gemachtigde van werkneemster een sommatie verzonden waarin zij achterstallig loon vordert op basis van een arbeidsomvang van 30 uur en aangeeft dat zij zich beschikbaar houdt voor arbeid.
2.11
Op 8 mei 2020 heeft werkgever de (toenmalige) gemachtigde van werkneemster bericht dat de werkzaamheden van de werkneemster zijn gestaakt in verband met Covid-19 en de beëindiging van de huurovereenkomst voor het filiaal Den Haag waar werkneemster werkzaam was. Werkneemster wordt uitgenodigd op het hoofdkantoor om te bespreken dat passend vervangend werk zal worden aangeboden.
2.12
Op 8 mei 2020 heeft de (huidige) gemachtigde van werkneemster werkgever bericht dat werkneemster zich ziekmeldt. Verder heeft de gemachtigde het personeelsdossier opgevraagd en nogmaals gesommeerd het loon te betalen.
2.13
De werkgever heeft een verzoek ingediend bij het UWV om op grond van bedrijfseconomische omstandigheden de arbeidsovereenkomst met werkneemster op te mogen zeggen. De aanvraag is op 13 mei 2020 door het UWV ontvangen. Werkneemster heeft de ontslagaanvraag 22 mei 2020 ontvangen. In het verzoek heeft de werkgever onder meer het volgende vermeld:

Onze intentie was nog 1 maand arbeidsovereenkomst aan te bieden met beëindiging per 31-3-2020. Deze arbeidsovereenkomst is door [verzoekster] niet opgehaald en ondertekend op het hoofdkantoor. Hierbij is de arbeidsovereenkomst stilzwijgend verlengd waarbij [verzoekster] doorbetaling eist.”
2.14
Bij de ontslagaanvraag is een brief meegezonden gericht aan werkneemster en gedateerd 25 januari 2020. In de brief wordt onder meer aangegeven dat werkgever geen contracten meer zal verlengen in verband met de huurbeëindigingsovereenkomst op 31 mei 2020 en dat de arbeidsovereenkomst van werkneemster zal eindigen met ingang van 31 maart 2020. In de brief wordt verder vermeld dat de arbeidsovereenkomst wordt meegeleverd met de brief en dat werkgever heeft besloten dat 31 maart 2020 de laatste werkdag is van werkneemster bij werkgever.

3.Het verzoek

3.1
Werkneemster heeft verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
- de (gestelde) opzegging van de arbeidsovereenkomst van werkneemster te vernietigen;
- werkgever en haar vennoten sub 2 en 3 hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het loon van werkneemster over de maanden april en mei 2020, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging;
- werkgever en haar vennoten sub 2 en 3 hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van de procedure vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking.
3.2
Aan dit verzoek heeft werkneemster – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat werkneemster (na herhaaldelijke stilzwijgende verlenging) een arbeidsovereenkomst heeft voor onbepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst is in strijd met artikel 7:671 BW, zonder toestemming van het UWV opgezegd. Daarnaast is werkneemster sinds 8 mei 2020 ziek en is een opzegging van na 8 mei 2020 in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte.
Aangezien werkneemster nog in dienst is en in april en mei 2020 geen loon meer heeft ontvangen vordert zij tevens betaling van het loon op basis van een gemiddelde arbeidsomvang van 30 uur per maand. Op grond van artikel 11 van de cao textielhandel heeft zij bij ziekte gedurende de eerste 26 weken recht op 100% doorbetaling van het loon. Aangezien werkgever te laat is met de betaling van het loon vordert werkneemster tevens de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW.

4.Het verweer

4.1
De werkgever heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens werkgever is er geen sprake van een opzegging, omdat de arbeidsovereenkomst van werkneemster op 31 maart 2020 van rechtswege is geëindigd en is er een eindafrekening opgemaakt en transitievergoeding betaald. Om die reden dienen de vorderingen van werkneemster niet ontvankelijk te worden verklaard, althans te worden afgewezen.
4.2
Aan dit verweer legt werkgever - kort gezegd - ten grondslag dat werkneemster na de 1e arbeidsovereenkomst van zes maanden een 2e arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar heeft gekregen. Deze arbeidsovereenkomst is vervolgens met een 3e overeenkomst voor bepaalde tijd van een maand verlengd. De termijn van de laatste arbeidsovereenkomst is wegens het verstrijken van de termijn op 31 maart 2020 van rechtswege geëindigd. De reden dat de arbeidsovereenkomst niet voor een langere duur is verlengd is dat het filiaal van werkgever in Den Haag heel slecht liep en de huur was opgezegd. Werknemers waren daar ook van op de hoogte gesteld. Werkgever heeft dat vervolgens ook formeel schriftelijk bevestigd in de brief van 25 februari 2020. Deze brief heeft werkgever in een kluis geplaatst in de winkel waar werkneemster werkzaam was. Uit verklaringen van ander personeel blijkt dat werkneemster wist van de brief, maar deze bewust niet heeft opgehaald en bewust niet heeft getekend.

5.De beoordeling

5.1
Werkneemster heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat - indien of voor zover de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 31 maart 2020 - het is ontvangen binnen drie maanden na die datum.
5.2
Het gaat in deze zaak echter in de eerste plaats om de vraag of er nog een arbeidsovereenkomst bestaat. Werkgever stelt dat de arbeidsovereenkomst op 31 maart 2020 is geëindigd en dus niet is opgezegd. De kantonrechter overweegt dat voor het slagen van het verweer van werkgever, zowel vast dient komen te staan dat 1) de tweede arbeidsovereenkomst is verlengd met een jaar – en dat niet sprake is van een valse handtekening onder die overeenkomst – en 2) dat vervolgens de derde arbeidsovereenkomst is verlengd met een maand en dat dus niet sprake is van een stilzwijgende verlenging.
5.3
De kantonrechter ziet aanleiding om dat tweede onderdeel eerst te bespreken. Zelfs indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat de tweede arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van een jaar, dan is de arbeidsovereenkomst niet geëindigd per 31 maart 2020 en is de loonvordering wat betreft mei en april 2020 toewijsbaar, indien de derde arbeidsovereenkomst niet is verlengd met een maand maar stilzwijgend is verlengd met een jaar.
5.4
Werkneemster heeft gesteld dat zij het contract voor bepaalde tijd voor de duur van een maand, dat werkgever haar zou hebben toegezonden op 25 februari 2020 door deze in een kluis te leggen op het werk, niet heeft ontvangen. Werkneemster is ook nooit verteld dat er een brief is achtergelaten voor haar in de kluis. Werkneemster stelt dat deze brief en arbeidsovereenkomst (ook) achteraf zijn opgesteld om deze te overleggen bij de ontslagaanvraag bij het UWV.
5.5
Werkgever stelt dat de desbetreffende brief is achtergelaten in de kluis van de winkel in Den Haag. De kluis werd volgens werkgever als een soort postvak gebruikt voor het personeel. Werkneemster betwist dit en stelt dat er weliswaar kluisjes zijn op het kantoor, maar dat dit kluisjes betreft waar werknemers hun spullen wegleggen, zoals hun handtas en dergelijke. Werkgever heeft gesteld zij bij de ontruiming van de winkel eind april/begin mei 2020 heeft ontdekt dat de brief aan werkneemster nog in de kluis zat.
5.6.
Tussen partijen staat vast dat werkneemster na 1 maart 2020 werkzaam is geweest voor werkgever. Werkgever heeft zich erop beroepen dat werkneemster het aanbod, zoals verwoord in de brief van 25 februari 2020 en de bijgesloten arbeidsovereenkomst, stilzwijgend heeft aanvaard en dat de arbeidsovereenkomst dus is verlengd met een maand. De kantonrechter overweegt dat het er in een geval als dit op aankomt of werkneemster op grond van gedragingen van de werkgever heeft mogen aannemen dat de arbeidsovereenkomst na afloop van de tijd waarvoor deze was aangegaan, stilzwijgend werd voortgezet. In het onderhavige is daartoe relevant of het aanbod de werkneemster heeft bereikt voorafgaand aan de afloop van de arbeidsovereenkomst. De werkneemster heeft gemotiveerd gesteld dat zij het aanbod niet voordien heeft ontvangen. De stelling van werkgever dat de brief nog in de kluis lag eind april/begin mei, daargelaten of de kluis daadwerkelijk als postvakje werd gebruikt, onderschrijft dat standpunt. Ook heeft werkneemster op 20 april 2020 nog aan werkgever bericht dat zij geen contract had ontvangen. Werkgever geeft daarop aan dat hij ermee bezig is, hetgeen er niet op wijst dat hij voordien het gestelde aanbod had gedaan. Ook hetgeen werkgever heeft bericht aan het UWV in de aanvraag voor de ontslagvergunning wijst erop dat werkneemster het aanbod niet voor 1 maart 2020 heeft ontvangen. Het telefoongesprek van 24 april 2020 tussen werkgever en werkneemster, is daarmee in lijn. In de correspondentie met de gemachtigde van werkneemster, is werkgever er voorts vanuit gegaan dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend was verlengd. Gelet hierop concludeert de kantonrechter dat de werkneemster op grond van gedragingen van werkgever heeft mogen aannemen dat de arbeidsovereenkomst na 1 maart 2020, stilzwijgend is voortgezet. De door werkgever overgelegde e-mail van [naam 2] en de verklaring van [naam 3] , leggen in het licht van bovenstaande, mede gelet op de betwisting van werkneemster van het gestelde in die stukken, onvoldoende gewicht in de schaal voor een andere conclusie.
5.7
Nu niet is komen vast te staan dat de brief van 25 februari 2020 en de volgens werkgever daarbij meegezonden 3e arbeidsovereenkomst werkneemster voor 1 maart 2020 heeft bereikt en tussen partijen niet in geschil is dat werkneemster nog tot 21 maart 2020 heeft doorgewerkt, heeft dit tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is blijven bestaan en is de opzegging - voor zover de brief van 25 februari 2020 als een tussentijdse opzegging kan worden beschouwd - niet rechtsgeldig.
5.8
In het midden kan blijven of er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, immers ook als de 1e verlenging niet voor een half jaar was, maar voor de duur van een jaar, dan is de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2020 in ieder geval verlengd met dezelfde duur. Werkneemster was dus in april en mei 2020 in ieder geval nog in dienst en kon niet werken door een omstandigheid die voor rekening en risico van werkgever komt. Vanaf 8 mei is werkneemster ziek gemeld en werkgever heeft de ziekmelding niet getoetst en evenmin betwist dat werkneemster op grond van de toepasselijke cao de eerste 26 weken recht heeft op doorbetaling van 100% van het loon bij ziekte. Werkgever zal daarom worden veroordeeld tot betaling van het loon.
Wettelijke verhoging
5.9
Werkneemster vordert betaling van de wettelijke verhoging van 50% over het loon van de maanden maart en april 2020, omdat werkgever het loon te laat heeft betaald. Dat werkgever het loon te laat heeft betaald is haar als werkgever toe te rekenen. Werkneemster heeft op grond van artikel 7:625 BW aanspraak op verhoging wegens vertraging, maar de kantonrechter kan op grond van dit artikel de verhoging beperken tot een bedrag dat hem billijk voorkomt. In dit geval ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 10%, vanwege de verslechterde financiële situatie van werkgever als gevolg van de Corona-crisis.
5.1
De werkgeefster zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- vernietigt de opzegging;
- veroordeelt de werkgever tot betaling van het loon over de maanden april en mei 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over voornoemde maanden, zulks gemaximeerd tot 10%;
- veroordeelt de werkgeefster tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de werkneemster tot en met vandaag vaststelt op € 563,-- , te weten:
griffierecht € 83,00,
salaris gemachtigde € 480,--,
een en ander onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW,
en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening indien niet binnen voornoemde termijn is betaald;
- wijst af wat meer of anders is verzocht;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. D.E. Alink en uitgesproken ter openbare zitting van 31 augustus 2020.