In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een homoseksuele man uit Trinidad en Tobago. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de door eiser ondervonden discriminatie niet zo ernstig was dat het zijn bestaansmogelijkheden in gevaar bracht. De rechtbank concludeerde dat de situatie voor LHBTI'ers in Trinidad en Tobago niet zodanig is dat er sprake is van vervolging op basis van seksuele geaardheid. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, noch dat hij een duurzaam en exclusief familieleven had in Nederland, wat bescherming onder artikel 8 van het EVRM zou rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag.