ECLI:NL:RBDHA:2020:15511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
NL19.27945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Guinese vreemdeling wegens gebrek aan onderbouwing van vervolgingsrisico

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een Guinese vreemdeling die zijn asielaanvraag had ingediend. Eiser, geboren in 2002, stelde dat hij niet kon terugkeren naar Guinee uit angst voor zijn ooms en de vriendinnen van zijn overleden moeder. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk vreest voor vervolging of ernstige schade, zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank volgde de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in zijn standpunt dat de asielaanvraag ongegrond was. Eiser had niet concreet onderbouwd waaruit zijn vermeende nadeel voortkwam, en de rechtbank vond dat de beoordeling van zijn aanvraag terecht was gedaan in het licht van zijn veronderstelde minderjarigheid. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in een zitting die vanwege coronamaatregelen via een telefonische beeldverbinding heeft plaatsgevonden. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.27945

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. L.J.H. Hoven-Kohl),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde mr. A. Hadfy-Kovacs).

ProcesverloopBij besluit van 12 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft vanwege de maatregelen ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus plaatsgevonden door middel van een telefonische beeldverbinding (een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) op 25 mei 2020. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder zijn verschenen R. Kievits, voogd van Nidos en O. Diallo, tolk. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2002 en de Guineese nationaliteit te hebben. Op 27 januari 2018 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst omdat hij vreest voor de vriendinnen van zijn overleden moeder, van wie eiser geld heeft meegenomen, en voor zijn ooms, die in het verleden een gronddispuut hebben gehad met eisers overleden vader.
2. Eiser wordt gevolgd in zijn gestelde identiteit, leeftijd, nationaliteit en herkomst. De elementen die eiser aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd worden door verweerder als niet relevant aangemerkt. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij dient te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag [1] , of voor ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM [2] .
3. Eiser heeft aan zijn beroep ten grondslag gelegd dat hij gedurende een zeer lange tijd ten onrechte als volwassene is behandeld en dat hij hiervan nadeel en schade heeft
ondervonden. Verder stelt eiser dat dat hij bij terugkeer naar Guinee wel degelijk een risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Eiser is nu ouder, en als erfgenaam van zijn vader kan hij als bedreiging worden gezien door zijn ooms. Daarnaast verwacht eiser problemen te krijgen met de vriendinnen van eisers moeder nu hij geen geld heeft om hen terug te betalen
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 luidt als volgt:
Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
5. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat eiser in de onderhavige procedure schade heeft ondervonden omdat hij in de voorgaande procedure als volwassene is beschouwd. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat de beoordeling van eisers asielaanvraag (waaronder het voornemen) heeft plaats gevonden in het licht van eisers veronderstelde minderjarigheid. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser niet concreet heeft onderbouwd waaruit eisers vermeende nadeel in de onderhavige procedure blijkt.
6. Verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dient te vrezen voor zijn ooms. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser geen causaal verband heeft aangetoond tussen de gestelde ruzie en de daaropvolgende dood van zijn vader in 2008, en zijn vlucht uit Guinee in 2017. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij op enig moment is bedreigd door zijn ooms, eiser heeft immers gesteld dat hij na de dood van vader nooit meer iets te maken heeft gehad met hen. Dat eiser bij terugkeer dient te vrezen voor zijn ooms omdat hij nu ouder is, heeft eiser geenszins nader onderbouwd, deze vrees betreft enkel een vermoeden. Ook eisers standpunt dat hij problemen zal krijgen met de vriendinnen van zijn moeder heeft verweerder als een niet-onderbouwd vermoeden mogen beschouwen. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat uit hetgeen eiser heeft aangevoerd niet blijkt dat hij dient te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, of voor ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op: 28 mei 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden