ECLI:NL:RBDHA:2020:15518
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank in asielzaak en vaststelling van dwangsom
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 oktober 2020, wordt de bevoegdheid van de rechtbank beoordeeld in een asielzaak. Eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De rechtbank had eerder, op 25 februari 2020, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen vier weken een besluit te nemen. Verweerder heeft de aanvraag op 19 juni 2020 ingewilligd, maar eiser was het niet eens met de vaststelling van de hoogte van de door verweerder verschuldigde dwangsom. De rechtbank oordeelt dat zij kennelijk onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep van eiser tegen de vaststelling van de dwangsom. Dit is gebaseerd op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de rechtbank in staat stelt om zonder zitting uitspraak te doen wanneer zij onbevoegd is. De rechtbank legt uit dat de bevoegdheid om de hoogte van de dwangsom vast te stellen niet aan het publiekrecht is ontleend, en dat eiser zich tot de burgerlijke rechter moet wenden. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.