ECLI:NL:RBDHA:2020:1685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
C/09/583075 / JE RK 19-2772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Loenhoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 februari 2020 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2017, in het kader van jeugdzorg. Het verzoek tot uithuisplaatsing werd ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, naar aanleiding van zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. De kinderrechter had eerder op 5 december 2019 al een tijdelijke machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de minderjarige in een crisispleeggezin. Tijdens de zitting op 14 februari 2020 werd de situatie van de moeder en de ontwikkeling van de minderjarige besproken. De gecertificeerde instelling stelde dat de moeder niet in staat was om de benodigde opvoeding te bieden, terwijl de moeder betwistte dat zij tekortschiet in haar zorg voor de minderjarige. De kinderrechter oordeelde dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig waren, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige en zijn hechtingsproblematiek. De kinderrechter besloot dat de minderjarige vanaf 31 maart 2020 bij de moeder teruggeplaatst zou worden, mits de moeder zich aan bepaalde voorwaarden houdt. De kinderrechter verzocht ook om een onafhankelijk onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de moeder en het perspectief van de minderjarige. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/583075 / JE RK 19-2772
Datum uitspraak: 14 februari 2020

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 11 november 2019 ingekomen verzoekschrift van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige]
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.T. van Loenen, te Den Haag.

Het procesverloop

Bij beschikking van 5 december 2019 van de kinderrechter in deze rechtbank is machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 5 december 2019 tot 5 maart 2020, en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van heden.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- voornoemde beschikking van 5 december 2019;
- de schriftelijke update van 6 februari 2020, van de zijde van de gecertificeerde instelling.
Op 13 februari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] en mevrouw [gedragsdeskundige] , namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij het resterende deel van het verzoek handhaven en van mening zijn dat het toekomstperspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt. Dit heeft te maken met de opvoedvaardigheden van de moeder. Tijdens de begeleide bezoeken blijkt dat de moeder weliswaar de basale zorg, zoals het verschonen van een luier, aan [minderjarige] kan bieden, maar dat zij tekortschiet in de overige opvoedvaardigheden. Zij is niet in staat sensitief bij [minderjarige] aan te sluiten. Er is bij [minderjarige] sprake van hechtingsproblematiek en hij heeft een pittig temperament. [minderjarige] heeft een zeer consequente opvoeding nodig, de moeder is vanwege haar eigen problematiek, onder andere in zij licht verstandelijk beperkt, niet in staat die opvoeding te bieden. In de thuissituatie heeft [minderjarige] zich niet of nauwelijks ontwikkeld. Eenmaal in het pleeggezin geplaatst heeft hij grote sprongen in zijn ontwikkeling gemaakt. De gecertificeerde instelling is van mening dat [minderjarige] in een perspectiefbiedend pleeggezin geplaatst dient te worden. Mocht [minderjarige] gedurende een perspectiefonderzoek bij de moeder worden geplaatst, dan moeten daar strikte voorwaarden aan worden gesteld.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd en bepleit het verzoek af te wijzen. [minderjarige] moet weer bij zijn moeder worden teruggeplaatst. De moeder heeft de in afgelopen periode voldaan aan de door de gecertificeerde instelling gestelde voorwaarden. De moeder heeft haar huis op orde, zij werkt mee met de hulpverlening, er is zicht op haar financiën en zij werkt mee aan de begeleide bezoeken. Deze bezoeken zijn geobserveerd en het blijkt dat de moeder leerbaar is en de tips en adviezen van Humanitas opvolgt. Het consultatiebureau heeft aangegeven erg tevreden te zijn.
De moeder betwist dat zij onvoldoende zou aansluiten bij de belevingswereld van [minderjarige] en hem niet genoeg stimuleert. Voorts is er geen reden tot zorg over de vader van [minderjarige] De moeder heeft een goede verstandhouding met hem, maar hij is zoals afgesproken niet aanwezig bij de begeleide bezoeken. De moeder is wel degelijk in staat om [minderjarige] een veilige en gestructureerde opvoedomgeving te bieden.
Het is onwenselijk om [minderjarige] in een ander (perspectiefbiedend) pleeggezin te plaatsen nu dit zijn hechting niet ten goede zal komen. De moeder is bereid zich te houden aan alle voorwaarden die door de gecertificeerde instelling worden gesteld voor een terugplaatsing van [minderjarige] en alle hulpverlening in de thuissituatie te aanvaarden.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat [minderjarige] een zeer kwetsbare jongen is met forse hechtingsproblematiek. Hij heeft in zijn jonge leven al meerdere verhuizingen en uithuisplaatsingen meegemaakt. Recentelijk is hij in het crisispleeggezin geplaatst waar hij in de afgelopen jaren al meerdere malen was geplaatst. Hij kan daar nu niet veel langer verblijven, het is immers een crisispleeggezin.
De gecertificeerde instelling is van mening dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt en wil hem daarom overplaatsen vanuit het crisispleeggezin naar een perspectiefbiedend pleeggezin.
De kinderrechter acht het van groot belang dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige] Ligt dat perspectief bij de moeder of niet?
Een onafhankelijke deskundige zal onderzoek naar deze vraag moeten verrichten. De kinderrechter verzoekt aan de gecertificeerde instelling om dit onderzoek te initiëren. De kinderrechter verzoekt tevens aan de gecertificeerde instelling om de uitkomst van het perspectiefonderzoek betreffende [minderjarige] aan de rechtbank over te leggen.
Het onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de moeder en het perspectief van [minderjarige] zal zeker enkele maanden in beslag nemen. Nu [minderjarige] niet veel langer in het huidige crisispleeggezin kan blijven, rijst de vraag waar [minderjarige] zal verblijven gedurende de tijd die nodig is om het onderzoek te verrichten.
De kinderrechter prefereert een verblijf bij de moeder boven een plaatsing in een ander pleeggezin. Dat zou immers betekenen dat [minderjarige] wederom met nieuwe opvoeders wordt geconfronteerd. De moeder is steeds in het leven van [minderjarige] gebleven, ondanks de meerdere uithuisplaatsingen in zijn jonge leven.
De kinderrechter bepaalt daarom dat [minderjarige] vanaf 31 maart 2020 bij de moeder zal worden teruggeplaatst. In de periode tot 31 maart a.s. kan de terugplaatsing gefaseerd worden opgebouwd en de benodigde hulpverlening in de thuissituatie worden geregeld. De moeder zal zich aan een aantal voorwaarden moeten houden:
De moeder werkt constructief samen met de gecertificeerde instelling in het kader van de lopende ondertoezichtstelling;
De moeder werkt mee aan het perspectiefonderzoek;
De moeder werkt mee aan alle intensieve hulpverlening in de opvoedsituatie, waaronder Humanitas, waarbij de frequentie van die hulpverlening zal worden bepaald door de gecertificeerde instelling;
De moeder geeft openheid van zaken aan de gecertificeerde instelling met betrekking tot haar relatie met de vader en zijn betrokkenheid bij [minderjarige] ;
[minderjarige] zal naar het huidige kinderdagverblijf blijven gaan, zo vaak als de gecertificeerde instelling dat noodzakelijk acht, waarbij hij tijdig door de moeder dient te worden weggebracht en te worden opgehaald.
De kinderrechter overweegt ten overvloede dat indien zich onverwachte omstandigheden voordoen, het de gecertificeerde instelling vrijstaat om een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van
5 maart 2020 tot 31 maart 2020;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2020 door mr. M. van Loenhoud, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.M. Leurs als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 februari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.