5.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank zal in het onderstaande zo concreet mogelijk aangeven welke factoren een rol hebben gespeeld bij haar beslissing omtrent strafsoort en strafmaat.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag en het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen met daarin munitie. Het moge duidelijk zijn dat bij de beslissing van de rechtbank, omtrent strafsoort en strafmaat, de nadruk vooral zal liggen op de bewezenverklaarde doodslag.
Doodslag behoort tot de zwaardere categorieën strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van 15 jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. De rechtbank heeft in aanmerking genomen de straffen die recentelijk en in het verleden zijn opgelegd voor een enkelvoudige doodslag. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, lijkt het erop dat doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de 8 en 12 jaren. Dat neemt niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, vele verschillende vormen kan aannemen zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte is op 8 januari 2019 met een geladen revolver op zak vertrokken van zijn huis naar de Moskee. Op de terugweg van de Moskee naar zijn huis heeft hij vervolgens de revolver gebruikt. De verdachte heeft het slachtoffer doodgeschoten naar aanleiding van een discussie over de vraag of het slachtoffer al dan niet naar het huis van de verdachte keek. Naar eigen zeggen droeg hij het wapen bij zich ter verdediging. Van een gerechtvaardigde verdediging is de rechtbank echter niet gebleken. Het schijnbare gemak waarmee de verdachte zich heeft bewapend met een geladen revolver en vervolgens bij een schijnbaar onschuldige confrontatie met een buurman ook daadwerkelijk van dat wapen gebruik heeft gemaakt, zijn omstandigheden die een op zich al zeer ernstig en verwerpelijk feit des te ernstiger maken.
De verdachte heeft met zijn gericht vuurwapengeweld een man het leven ontnomen. Hierdoor heeft de verdachte de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan, zoals de zus van het slachtoffer in haar slachtofferverklaring, ter terechtzitting, treffend heeft verwoord.
Ook is de samenleving als geheel door het handelen van de verdachte geschokt. Het schietincident vond plaats op klaarlichte dag, midden in een woonwijk. Een aantal buurtbewoners heeft de schoten gehoord of zelfs gezien dat de verdachte heeft geschoten en zijn met de gevolgen daarvan geconfronteerd. Het handelen van de verdachte heeft bij hen, maar ook bij anderen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Ook in algemene zin brengt een dodelijke schietpartij om een futiliteit – ‘om niets’ – midden in een woonwijk op klaarlichte dag dat gevoel van onveiligheid met zich.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is bovendien gebleken dat de verdachte het slachtoffer telkens in een zeer kwaad daglicht probeert te stellen, kennelijk in de hoop dat hij er dan zelf beter van afkomt. Zo duidt hij het slachtoffer consequent aan als ‘een verachtelijke’ of ‘een eerloze’, en heeft hij herhaaldelijk verklaard dat het slachtoffer zijn eigen moeder mishandelde, dat hij een terrorist en crimineel was. Hiermee heeft de verdachte geen enkel berouw voor zijn handelen en respect jegens het slachtoffer en de nabestaanden getoond. Van enig inzicht in het verwerpelijke van zijn handelen en de gevolgen daarvan is daarmee bovendien nauwelijks sprake.
Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. De bewezenverklaarde doodslag moet als zodanig ernstig worden beschouwd, dat het in beginsel in aanmerking zou komen voor een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Persoon van de verdachte
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
Omtrent de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte, gedateerd 10 januari 2020. Op dat strafblad staan geen relevante feiten waarmee in strafmatigende of strafverzwarende zin rekening dient te worden houden.
De verdachte is in het Pieter Baan Centrum (hierna te noemen: PBC) geobserveerd door een psycholoog en psychiater, zoals omschreven in het PBC-rapport. Uit dat rapport volgt dat hij weinig zicht heeft gegeven op zijn motivatie, innerlijke drijfveren en belevingswereld waardoor er geen volledig zicht is gekomen op zijn persoon. De amnesie van de verdachte rondom het ten laste gelegde kan niet verklaard worden uit evidente geheugenstoornissen. Er was beperkte mededeelzaamheid van de verdachte over zijn privéleven en achtergronden. De deskundigen hebben geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, nu of ten tijde van het ten laste gelegde. Door de terughoudende houding van de verdachte heeft de rechtbank geen inzicht gekregen in zijn persoonlijkheid en kan daarom geen rekening houden met strafverlagende omstandigheden. Dat komt, uit een oogpunt van staftoemeting, voor rekening van de verdachte. De bewezenverklaarde feiten moeten dan ook volledig worden toegerekend aan de verdachte. Redenen voor een ander oordeel ontbreken.
De rechtbank heeft de overtuiging dat er andere, wellicht zeer persoonlijke, motieven ten grondslag liggen aan het handelen van de verdachte. De verdachte heeft hierover echter op geen enkele wijze openheid van zaken willen geven.
Wel weegt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee dat hij zich, uit eigen beweging, heeft gemeld bij de politie, de revolver met munitie waarmee hij het slachtoffer doodde heeft ingeleverd en de feiten heeft bekend. Hierdoor heeft hij uiteindelijk toch enige verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Die omstandigheden hebben enige matigende werking op de strafoplegging. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om af te wijken van het genoemde uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Een en ander brengt de rechtbank tot de slotsom dat voor de doodslag oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, passend is. Daarin is tevens de straf voor het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie verdisconteerd aangezien de verdachte het vuurwapen als middel heeft gebruikt om de doodslag te plegen.