ECLI:NL:RBDHA:2020:1850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
NL20.868
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen in asielprocedure met dwangsom voor verweerder

In deze zaak heeft eiser, een asielzoeker, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag dateert van 14 maart 2019, en eiser heeft op 13 januari 2020 beroep aangetekend omdat de termijn voor een beslissing was verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn om te beslissen op de aanvraag is overschreden, en heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Indien de aanvraag overgaat naar de verlengde asielprocedure, moet verweerder binnen acht weken na het eerste gehoor een beslissing nemen. De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om binnen de gestelde termijnen te handelen, met een maximum van € 7.500,-. Verweerder heeft aangevoerd dat het opleggen van standaarddwangsommen in asielzaken buiten proportie is, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen en de standaarddwangsom gehandhaafd. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.868

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 13 januari 2020 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 14 maart 2019 om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over beroep gelijkgesteld met een besluit, zodat daartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep kan worden ingesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. De termijn om te beslissen op de aanvraag van eiser is verstreken. Hij heeft verweerder rechtsgeldig op 27 december 2019 in gebreke gesteld. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat hij op 13 januari 2020 beroep heeft ingesteld. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser is daarom kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat, als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van een wettelijk voorschrift daartoe noopt kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen.
4.1.
Verweerder heeft nog geen start gemaakt met de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag en nog geen uitnodiging verzonden met een datum waarop het eerste gehoor gaat plaatsvinden. Door de hoger dan verwachte instroom en de extra capaciteit die nodig is voor het inwerken van nieuw personeel loopt de voorraad op. De verwachting is dat met het verder ingewerkt raken van het nieuwe personeel de doorlooptijden in 2020 zullen afnemen en in 2021 het grootste deel van de aanvragen binnen de wettelijke beslistermijn van zes maanden kan worden beslist. Verweerder verzoekt daarom om een langere termijn dan de termijn van twee weken vast te stellen.
4.2.
De rechtbank is onder verwijzing naar de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 april 2019 [1] en 14 november 2019 [2] van oordeel dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Een termijn van acht weken om te starten met de algemene asielprocedure door het houden van een eerste gehoor is gelet op de uitspraak van 2 april 2019 niet onredelijk. Wel is er aanleiding om deze voorziening aan te vullen om te voorkomen dat eiser bij een overgang naar de verlengde asielprocedure weer opnieuw een beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag moet indienen. Gelet op de uitspraak van 14 november 2019 draagt de rechtbank verweerder daarom bijkomend op om, wanneer het hem niet lukt om binnen de algemene asielprocedure op de aanvraag van eiser te beslissen en de aanvraag daarom overgaat naar de verlengde asielprocedure, alsnog binnen acht weken na het eerste gehoor een beslissing op de aanvraag te nemen. Ook als het eerste gehoor niet binnen de termijn van acht weken plaatsvindt, eindigt deze aanvullende termijn zestien weken na de uitspraak. Zestien weken is dus de maximale beslistermijn als de vreemdeling naar de verlengde asielprocedure overgaat.
4.3.
In de onderhavige procedure is nog geen eerste gehoor ingepland. De rechtbank draagt verweerder daarom op om het eerste gehoor van eiser in de algemene asielprocedure uiterlijk op 17 april 2020 te laten plaatsvinden en als de aanvraag van eiser overgaat naar de verlengde asielprocedure binnen acht weken na dit eerste gehoor een beslissing op de aanvraag te nemen en in ieder geval binnen zestien weken na datum van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. Verweerder voert aan dat onder de omstandigheden, zoals overwogen onder 4.1, het opleggen van ‘standaarddwangsommen’ in asielzaken buiten proportie is. Het opleggen van een dwangsom zal zijn doel voorbij schieten en zal niet leiden tot kortere beslistermijnen. Daarnaast staat naast het belang van aanvragers om tijdig duidelijkheid over hun asielverzoek te krijgen geen andere belangen op het spel. In deze zaak heeft eiser al een asielvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, onder a, van de Vreemdelingenwet, met ingang van 8 februari 2017. Een dwangsom van € 100,- per dag staat dan ook niet in verhouding tot de belangen van aanvragers. Verweerder verwijst hierbij naar de rechtspraak over de redelijke termijn in het licht van artikel 6 van het EVRM. Daar wordt de onredelijke lange termijn van een (juridische) procedure gecompenseerd met een bedrag van € 500.- per afgeronde procedure van zes maanden.
5.1.
Uit de vaste rechtspraak [3] over artikel 6 van het EVRM blijkt dat wanneer sprake is van overschrijding van een redelijke termijn in een nationale procedure een effectieve mogelijkheid voor vergoeding van de schade moet bestaan. Voor de vraag of grond bestaat voor het toekennen van een schadevergoeding is, naast het vereiste van onrechtmatige besluitvorming, tevens vereist dat daardoor schade is berokkend aan eiser. Dat is echter niet de vraag die hier speelt. Want het gaat hier het niet om een schadevergoeding, maar om een dwangsom ter bevordering van een snelle besluitvorming. De rechtbank ziet in wat verweerder aanvoert geen aanleiding om af te wijken van de vaste in uitspraken neergelegde praktijk om ook in zaken als de onderhavige bij de dwangsom een bedrag van € 100,- per dag te hanteren.
5.2.
De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om binnen deze termijn te starten met de asielprocedure van eiser. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 november 2019 en het onder 7.1. overwogen stelt de rechtbank de hoogte van deze dwangsom vast op een bedrag van € 100,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
5.2.1.
De maximale dwangsom geldt voor de onder 6.1. genoemde termijnen gezamenlijk. Dat betekent dat als de dwangsom begint te lopen doordat verweerder de eerste termijn van acht weken overschrijdt, deze doorloopt tot op het moment dat het eerste gehoor plaatsvindt. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder een besluit neemt, dan wel tot het maximum van € 7.500,- is bereikt.
Moet verweerder in de proceskosten worden veroordeeld?
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die betalen. Die kosten worden als volgt berekend. Eiser heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft één proceshandeling verricht: het indienen van het beroepschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 525,-. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt € 262,50,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om uiterlijk op 17 april 2020 eiser te horen in de algemene asielprocedure;
  • draagt verweerder op om, als de aanvraag van eiser overgaat naar de verlengde asielprocedure, binnen acht weken na het eerste gehoor op de aanvraag te beslissen en in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.M. van den Assem, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

3.Bijvoorbeeld de uitspraak van het EHRM van 26 maart 2006, Pizzati v. Italië, appl. nr. 62361/00, (ECLI:NL:XX:2006:AX7382)