ECLI:NL:RBDHA:2020:1856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
8201573 EJ VERZ 19-87363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een billijke vergoeding na opzegging arbeidsovereenkomst in strijd met BW

In deze zaak verzoekt een werknemer om toekenning van een billijke vergoeding na de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door de werkgeefster, die met toestemming van het UWV heeft plaatsgevonden. De werknemer stelt dat de werkgeefster een valse en/of voorgewende reden heeft aangevoerd in de UWV-ontslagprocedure, wat in strijd zou zijn met artikel 7:669, lid 3, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht. De werknemer was in dienst bij een vennootschap onder firma (VOF) en heeft op 29 november 2019 een verzoek ingediend om een billijke vergoeding van € 195.987,59. De werkgeefster heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 30 september 2019, na toestemming van het UWV, en heeft een transitievergoeding betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgeefster de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd wegens bedrijfseconomische redenen en dat er geen sprake is van een opzegging in strijd met de wet. De kantonrechter concludeert dat de werknemer niet in zijn verzoek kan worden ontvangen, omdat de werkgeefster voldoende heeft aangetoond dat de onderneming gedeeltelijk is beëindigd en dat er geen valse redenen zijn opgegeven voor de opzegging. De kantonrechter wijst het verzoek van de werknemer af en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
WS
Rep.nr.: 8201573 \ EJ VERZ 19-87363
Datum: 27 februari 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[werknemer]
wonende te Woubrugge,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.J.C.M. de Letter (FNV),
tegen

1.[VOF] ,

gevestigd en kantoorhoudende te Hillegom,

2. [vennoot] , vennoot van verweerder sub 1,

wonende te Valkenburg,

3. [vennoot] , vennoot van verweerder sub 1,

wonende te Valkenburg,

4. [eenmanszaak] ,

gevestigd en kantoorhoudende te Valkenburg,
verwerende partijen,
gemachtigde: mr. M.J.E. Spoormaker.
Verzoekende partij wordt aangeduid als “de werknemer” en de verwerende partijen sub 1,2 en 3 worden gezamenlijk aangeduid als “de werkgeefster”, dan wel ieder afzonderlijk als ” [VOF] ”, “ [vennoot] ”, “ [vennoot] ”. Verweerder sub 4 wordt aangeduid als “ [eenmanszaak] ”.

1.Het procesverloop

1.1.
De werknemer heeft op 29 november 2019 een verzoek ingediend om hem ten laste van de werkgeefster of de [eenmanszaak] een billijke vergoeding toe te kennen. Verweerders hebben op 17 januari 2020 een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 30 januari 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De werknemer heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door zijn broer [broer] , vergezeld door de gemachtigde. [vennoot] en [vennoot] zijn, mede namens [VOF] en de [eenmanszaak] verschenen, vergezeld door de gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft de werknemer bij brieven van 28 januari en 29 januari 2020 nog stukken toegezonden. Ter zitting hebben verweerders nog een e-mailbericht overgelegd. Beide gemachtigden hebben pleitaantekeningen overgelegd.
1.3.
Aan het einde van de zitting is meegedeeld dat er vandaag een beschikking wordt gegeven.

2.De feiten

2.1.
De werknemer, geboren op [geboortedatum] , is op 1 november 1996 in dienst getreden bij [VOF] . De laatste functie die de werknemer vervulde, is die van autospuiter en plaatwerker, met een salaris van € 3.033,87 bruto per maand inclusief vakantiegeld. De werknemer is de enige werknemer in dienst bij [VOF] . De werknemer ontvangt een gedeeltelijke WGA-uitkering. [vennoot] en [vennoot] hebben allebei de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
2.2.
Op 30 maart 2019 heeft de werkgeefster het bedrijfspand verkocht aan [bedrijf] , waarbij de beoogde leveringsdatum 1 augustus 2019 is.
2.3.
Op 16 mei 2019 heeft [VOF] toestemming gevraagd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om de arbeidsovereenkomst op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. De werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd.
2.4.
Op 17 juni 2019 schrijft de KvK aan VOF [vennoot] : “
Hierbij bevestig ik de ontvangst van de formulieren 17a en 14 met betrekking tot de ontbinding per 01-08-2019 van de [VOF] met KvK-nummer [nummer] .”
2.5.
Het UWV heeft bij besluit van 12 juli 2019 aan [VOF] toestemming gegeven voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Daarbij heeft het UWV onder meer overwogen dat de stelling van de werknemer dat er te weinig stukken zijn verstrekt waaruit de bedrijfsbeëindiging blijkt, niet wordt onderschreven. Met de verkoopakte, de ontbinding van de vennootschap en de opzegging van het contract met het beveiligingsbedrijf is de bedrijfsbeëindiging aannemelijk gemaakt, aldus het UWV.
2.6.
Werkgeefster heeft de arbeidsovereenkomst bij brief van 15 juli 2019 opgezegd per 30 september 2019.
2.7.
Werkgeefster heeft aan de werknemer een transitievergoeding betaald van € 29.074,59.
2.8.
Met ingang van 1 augustus 2019 staat de eenmanszaak ‘ [eenmanszaak] ’ ingeschreven bij de KvK. Als activiteiten staan vermeld:
“Handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s (geen import van nieuwe) Advies en bemiddeling bij de in- en verkoop alsmede bij het onderhoud van (gebruikte) personenauto’s.”
2.9.
Op 20 november 2019 heeft [medewerker] van [bedrijf] schriftelijk het volgende verklaard:
‘Bij deze verklaren wij dat de heer [vennoot] uitsluitend werk bij ons aanlevert waar op een normale wijze facturen worden doorgevoerd. De heer [vennoot] is hier dus niet aan het werk of doet andere hand en spandiensten binnen ons bedrijf.’
2.10.
Op 21 november 2019 schrijft [de man] :
“Onder referte aan ons eerder telefonisch onderhoud tref je hierbij de royementsbevestigingen aan van de diverse bedrijfsverzekeringen. De verzekeringen zijn geroyeerd per 01-08-2019 in verband met het beëindigen van het bedrijf.”Op de polisbladen van de bedrijfsschadeverzekering met polisnummer SF998751774, de bedrijfsmatige Glasverzekering met polisnummer SF998751812 en de gebouwenverzekering met polisnummer SF998751537 is te lezen dat deze polissen zijn geëindigd per 1 augustus 2019.
2.11.
Uit de concept aangifte 2019 blijkt dat het verlies van [eenmanszaak] over 2019 € 5.873,00 bedraagt. [vennoot] had op 18 januari 2020 nog 3 auto’s in bezit, waaronder zijn eigen auto.
2.12.
Op 29 januari 2020 schrijft de websitebeheerder aan de werkgeefster:
‘Uw website [internetsite] is offline gezet per 31/12/2019. Hierdoor wordt u, wanneer u het domein probeert te benaderen, doorgeleid naar www.vwe.nl. Het proces om het domein [internetsite] te verwijderen is inmiddels in werking gezet.’

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De werknemer heeft een verzoek gedaan om:
A. voor recht te verklaren dat de werkgeefster bij de ontslagaanvraag een valse en/of voorgewende reden heeft aangevoerd in de UWV ontslagprocedure,
B. voor recht te verklaren dat een redelijke grond voor opzegging ontbreekt, en de werkgeefster daarvan een ernstig verwijt is te maken,
en voorts verweerders hoofdelijk te veroordelen om aan [werknemer] te betalen, binnen 10 dagen na betekening van deze beschikking:
C. een billijke vergoeding van € 195.987,59, als bedoeld in 7:682 lid 1 sub b van het BW,
D. de wettelijke rente over € 195.987,59 vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd,
E. en voorts verweerders te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf een maand na de dag waarop de overeenkomst is geëindigd over het onder D. gevorderde.
Dit alles onder overlegging van deugdelijke specificaties binnen tien dagen na betekening van de beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat verweerders nalatig zijn om aan deze veroordeling uitvoering te geven, met veroordeling van verweerders in de (na)kosten van de procedure.
3.2.
Volgens de werknemer moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgeefster. In dat kader heeft de werknemer het volgende aangevoerd. De werkgeefster heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd onder een valse en/of voorgewende reden en daarmee heeft de werkgeefster de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet in acht genomen. Na de beslissing van het UWV en na de einddatum van het dienstverband van de werknemer is gebleken dat de werkgeefster de onderneming heeft voortgezet in een andere rechtsvorm. De website, de naam en de contactgegevens zijn meegegaan. Ook de klanten zijn meegegaan en op de website staat dat werkgeefster de grote klantenkring van dienst blijft. [vennoot] is dagelijks aanwezig rond het verkochte pand en aan de overkant voert hij in de werkplaats werkzaamheden uit. In het verkochte pand staan ook nog auto’s van de werkgeefster te koop. Ook op websites verkoopt [vennoot] nog altijd auto’s.
3.3.
Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd en stellen dat het verzoek om een billijke vergoeding toe te kennen, moet worden afgewezen met veroordeling van de werknemer in de kosten van de procedure. Werkgeefster voert aan dat zij een voldragen a-grond heeft en daarmee een redelijk grond voor ontslag. Er is sprake van gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging en de resterende activiteiten, voor zover die al als een onderneming kunnen worden gekenschetst, zijn zodanig beperkt in omvang dat de functie van de werknemer is komen te vervallen. Er is geen sprake van valse en/of een voorgewende reden. De ontslagaanvraag is gebaseerd op de beëindiging van [VOF] , waarbij duidelijk is aangegeven dat [vennoot] na de ontbinding van [VOF] nog kleinschalig gebruikte auto’s zou verhandelen en/of opknappen. Er is aangevoerd dat er vanaf 1 augustus 2019 geen bedrijfspand meer is en dus ook geen spuiterij. De spuit- en plaatwerkzaamheden die door de werknemer werden uitgevoerd zijn komen te vervallen.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan de werknemer een billijke vergoeding moet worden toegekend.
4.2.
De werknemer heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De arbeidsovereenkomst is immers geëindigd op 1 oktober 2019 en het verzoek is ontvangen op 29 november 2019.
4.3.
Uit artikel 7:682 lid 1, onderdeel b, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van het UWV, aan die werknemer, bij een opzegging in strijd met artikel 7:669 lid 3, onderdeel a, BW, een billijke vergoeding kan toekennen indien herstel van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet mogelijk is vanwege een omstandigheid waarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Voor toekenning van een billijke vergoeding is dus in de eerste plaats vereist dat sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:669, lid 3, onderdeel a, BW. Daarna moet worden beoordeeld of herstel in redelijkheid niet mogelijk is vanwege een omstandigheid waarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.4.
De kantonrechter oordeelt dat de verzoeken zich slechts kunnen richten tot [VOF] en de vennoten. [VOF] is immers de vennootschap waarbij de werknemer in dienst was en de vennootschap die, met gebruikmaking van de toestemming van het UWV, heeft opgezegd. Door de werknemer is niet duidelijk gemaakt waarom [eenmanszaak] , indien er al sprake is van een juridische entiteit, tot betaling van een billijke vergoeding kan worden veroordeeld. De verzoeken tegen verweerder sub 4 worden dan ook afgewezen.
4.5.
[VOF] heeft bij de aanvraag bij het UWV aangevoerd dat de arbeidsplaats van de werknemer vervalt omdat de vennoten, beiden geboren in 1952, de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en willen stoppen met de onderneming om samen hun oude dag te beleven. Daarbij is gesteld dat het bedrijfspand is verkocht en dat de koper het bedrijfspand voor andere activiteiten zal aanwenden en de onderneming niet zal voortzetten. Verder is in de UWV-procedure gesteld dat [vennoot] vanaf zijn woonhuis zelf nog af en toe zal handelen in tweedehands auto’s maar dat de spuitwerkzaamheden ten einde komen. Daarbij is, nog steeds volgens de aanvraag, al met al sprake van een
gedeeltelijkebedrijfsbeëindiging waarbij er geen locatie meer is waar spuit- en plaatwerk kan plaatsvinden. De werknemer heeft dit alles bestreden en gesteld dat de werkzaamheden van de onderneming gewoon zijn voortgezet in de nadien opgerichte [eenmanszaak] .
4.6.
De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:699, lid 3, onderdeel a, BW. Vast staat dat het bedrijf voorafgaand aan de verkoop en levering van het bedrijfspand beschikte over een ruimte waarin plaats was voor in- en verkoop van auto’s, reparaties en spuitwerkzaamheden (een spuitcabine). Verder staat vast dat de bedrijfsruimte op of omstreeks 1 augustus 2019 is geleverd aan [bedrijf] en dat nadien in het bedrijfspand geen bedrijf wordt geëxploiteerd dat ziet op reparaties van auto’s en/of spuitwerkzaamheden. Het enkele feit dat er nog enkele voertuigen van [vennoot] in het voormalige bedrijfspand stonden, is onvoldoende om aan te nemen dat de onderneming van werkgeefster niet gedeeltelijk is beëindigd. Het is verder voldoende vast komen te staan dat de werkzaamheden van de werknemer grotendeels hebben bestaan uit het spuit- en plaatwerk. Dat de werknemer daarnaast bijsprong bij het assisteren bij monteurswerk maakt dat niet anders. [vennoot] was verantwoordelijk voor de in- en verkoop van auto’s en voerde de monteurswerkzaamheden uit terwijl [vennoot] voornamelijk met de administratie was belast. Na de verkoop van het bedrijfspand is de spuitcabine door de koper verwijderd. Dat betekent dat er hoe dan ook geen ruimte is om de werkzaamheden van werknemer uit te oefenen. Dit deel van de onderneming is opgehouden te bestaan. Ook uit de opzegging van de verzekeringen (productie 11 bij verweerschrift) en de website (productie 12 bij verweerschrift) kan niet anders dan worden geconcludeerd dat de onderneming van werkgeefster niet in zijn vroegere omvang is voortgezet. Gesteld noch gebleken is het spuit- en plaatwerk door de eenmanszaak van [vennoot] is overgenomen. Uit niets blijkt overigens dat een derde partij (onderdelen van) het bedrijf van de werkgeefster heeft willen ondernemen. Werkgeefster heeft genoegzaam aangetoond dat er geen belangstelling bestond voor een overname van het bedrijf of onderdelen daarvan.
4.7.
[vennoot] heeft van meet af aan te kennen gegeven dat hij door wilde gaan met de in- en verkoop van auto’s. In verband met zijn leeftijd is het alleszins begrijpelijk dat [vennoot] het monteurswerk niet langer wilde doen maar wel nog actief wilde blijven in de handel. Uit de niet dan wel onvoldoende weersproken stelling van werkgeefster dat hij nog enkele auto’s te koop heeft staan, en de voorlopige cijfers van zijn handelsonderneming over 2019, valt af te leiden dat de voortgezette activiteiten marginaal zijn. De activiteiten van [VOF] zijn dan ook grotendeels beëindigd.
4.8.
Dat [vennoot] via zijn oude website bestaande klanten heeft ondergebracht bij een bevriend garagebedrijf, [bedrijf] , maakt dit alles niet anders. Ook de omstandigheid dat [vennoot] daar vaak wordt gezien maakt niet dat hij zijn onderneming niet gedeeltelijk heeft beëindigd. Uit de verklaring van [medewerker] van [bedrijf] volgt immers dat [vennoot] wel werk aanlevert maar daar niet werkzaam is.
4.9.
De conclusie is dat de opzegging niet in strijd is met artikel 7:669, lid 3, onderdeel a, BW, zodat toekenning van een billijke vergoeding niet mogelijk is. De overige voorwaarden voor toekenning van de billijke vergoeding behoeven geen bespreking. De kantonrechter zal het verzoek van de werknemer daarom afwijzen.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de werknemer omdat hij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt de werknemer tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van verweerders tot en met vandaag vaststelt op € 720,00 aan salaris gemachtigde een en ander onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde btw;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. W.A. Swildens en uitgesproken ter openbare zitting van 27 februari 2020.