ECLI:NL:RBDHA:2020:1862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1105
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor uitbreiding van de Stichting Nationale Dierenzorg in Wassenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar. Het betreft de verlening van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de Stichting Nationale Dierenzorg, die al sinds 1953 op de locatie aan de [adres] te Wassenaar is gevestigd. De vergunninghoudster heeft een aanvraag ingediend voor het bouwen van twee nieuwe gebouwen, een hoofdgebouw en een klein-hondengebouw, ter uitbreiding van de bestaande faciliteiten. De eisers, bewoners in de nabijheid van het bouwplan, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij van mening zijn dat het bouwplan niet voldoet aan de beeldkwaliteitsparagraaf en landschapsvisie van het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster een omgevingsvergunning heeft gekregen, maar dat er bezwaren zijn ingediend door de eisers. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de eisers tegen de vergunning beoordeeld, waaronder de stelling dat de nieuwbouw niet in overeenstemming is met de beeldkwaliteitsparagraaf en dat de overschrijding van de goothoogte niet acceptabel is. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de overschrijding van de goothoogte acceptabel is en dat de nieuwbouw voldoet aan de eisen van de beeldkwaliteitsparagraaf. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van de afweging tussen de belangen van de vergunninghoudster en de bezwaren van de omwonenden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vergunning op goede gronden is verleend en dat de bezwaren van de eisers niet opwegen tegen de belangen van de Stichting Nationale Dierenzorg.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 18/7626 en 20/1105
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 maart 2020 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van
[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] en [eiser 6], allen te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. A.M. Nijboer),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder

(gemachtigde: M. el Hachmioui).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Stichting Nationale Dierenzorg,te Wassenaar, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. B.J.W. Walraven).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van twee bouwdelen bij het gebouw van vergunninghoudster aan de [adres] te [plaats] .
Bij besluit van 24 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de motiveringsgebreken in het primaire besluit hersteld.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 18/7626). Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 20/1105).
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020. Eisers [eiser 1] , [eiser 5] en [eiser 2] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghoudster is verschenen [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde, vergezeld van [B] ,
[C] en [D] .

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1
Stichting Nationale Dierenzorg (Dierenzorg) is een dieren beschermende organisatie die sinds 1953 op de locatie aan de [adres] te Wassenaar gevestigd. In 1985 werd een bejaardentehuis voor honden geopend (de Seniorenclub) en in 1987 werd het Kattenhuis geopend met daarin asiel, pension en ook een bejaardentehuis met een riante kattentuin. Een aantal jaar later verrees er een nieuw gebouw voor grote honden met plaats voor een zestigtal honden. Er kwam ook een hondencrèche voor dagopvang. Sinds 2003 is daar de dierenambulance voor Wassenaar en omstreken aan toegevoegd. Het huidige dierenopvangcentrum bestaat uit meerdere gebouwen. Het hoofdgebouw is de monumentale 17e-eeuwse boerderijwoning ‘Welgelegen’. Dit rijksmonument is uitgevoerd in één bouwlaag met kap en is aan de noordwestzijde uitgebreid ten behoeve van de opvang van dieren. Tussen deze uitbreiding en het huidige hotel is de Seniorenclub voor honden gesitueerd. Direct ten noorden van de Seniorenclub is het Kattenhuis gevestigd. De bedrijfswoningen in de boerderij en naast het Kattenhuis maken onderdeel uit van het complex van Dierenzorg.
2.2
Het bouwplan, waarvoor vergunninghoudster op 2 mei 2017 een aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend, voorziet in het bouwen van twee bouwdelen, te weten een hoofdgebouw en een zogenoemd klein-hondengebouw, bij het gebouw van vergunninghoudster aan de [adres] te [plaats] .
Het hoofdgebouw zal aan de zuidoostzijde van boerderij ‘Welgelegen’ worden gebouwd en beslaat een oppervlak van circa 1.056 m2, het klein-hondengebouw is voorzien aan de voorzijde van de bestaande bebouwing aan de noordwestzijde van de boerderij, het zogenaamde “zwembad”, met een oppervlak van circa 570 m2.
Deze aanvraag heeft betrekking op de activiteiten (1) het bouwen van een bouwwerk en (2) het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.3
Eisers wonen in de directe nabijheid van het bouwplan en hebben daar rechtstreeks zicht op.
2.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Naar aanleiding van de bezwaren is het bouwplan gewijzigd en is de goothoogte bij de inkeping in de zuidgevel over een lengte van 2 meter verlaagd van 6,07 meter naar 4,36 meter.
3.1
In haar advies van 5 juli 2018 heeft de Commissie bezwaarschriften gemeente Wassenaar (de commissie) naar aanleiding van de ingediende bezwaren geadviseerd het primaire besluit niet in stand te laten, omdat het niet deugdelijk is gemotiveerd en opnieuw te beslissen op de aanvraag. Daarbij moet het bouwplan alsnog worden getoetst aan de Beeldkwaliteitsparagraaf en worden beslist op het verzoek om proceskostenvergoeding, aldus de commissie.
3.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie, de motiveringsgebreken hersteld met in achtneming van de overwegingen van de commissie onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb en door middel van een hersteld besluit opnieuw op de aanvraag om een omgevingsvergunning beslist.
In het hersteld besluit heeft verweerder overwogen dat ten aanzien van de overschrijding van de goothoogte met 36 cm op grond van artikel 11 van de planregels is afgeweken, omdat geen sprake is van onevenredige schade aan belangen van eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden en evenmin aan het straat- en bebouwingsgebied of de verkeersveiligheidsbelangen.
Daarnaast is overwogen dat de gebouwen in overeenstemming zijn met de in artikel 5.2 onder g van de planregels genoemde beeldkwaliteitsparagraaf en landschapsvisie, omdat de in paragraaf 4.3 beschreven beeldkwaliteit in de beeldkwaliteitsparagraaf is gebaseerd op de planvorming van de herontwikkeling.
4.1
Eisers voeren aan dat het bouwplan niet voldoet aan de vastgestelde beeldkwaliteitsparagraaf en landschapsvisie, waardoor het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan en de Verordening Ruimte. Op basis van de beeldkwaliteitspraragraaf dient bij een herontwikkeling aan zeven voorwaarden te worden voldaan, hetgeen volgens eisers bij dit bouwplan niet het geval is. Zo dienen de bestaande bijgebouwen zoals het “het zwembad” te worden gesloopt. In dat verband verwijzen eisers naar de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1595) inzake het ingestelde beroep tegen het toepasselijke bestemmingsplan. Verder sluit de vergunde nieuwbouw naar hun mening niet aan op de omgeving, omdat deze niet qua uitstraling refereert aan de houten schuren die ook elders in Wassenaar rond oude boerderijen zijn terug te vinden, is de nieuwbouw te kolossaal en niet naar aard en maat ondergeschikt aan de boerderij Welgelegen. Er wordt tot ver in de bestaande boomgaard gebouwd, waardoor van herstel van die boomgaard geen sprake zal zijn, en de bestaande beplanting rondom het erf dient in stand te blijven. Het parkeren dient aan de achterzijde van de boerderij plaats te vinden maar in het plan wordt aan de voorzijde geparkeerd.
Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers een brief van Erfgoedvereniging Heemschut van 7 februari 2020 in het geding gebracht.
Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit niet inhoudelijk gereageerd op de bezwaren dat de metingen van Peutz uitgaan van onjuiste locaties, dat de aanname onjuist is dat slechts gedurende 5% van de tijd wordt geblaft en dat geen rekening gehouden is met het geluid dat de dierenverzorgers maken, aldus eisers.
4.2
Vergunninghoudster heeft zich in haar zienswijze van 5 maart 2019 op het standpunt gesteld dat uit de door eisers aangehaalde passage uit de beeldkwaliteitsparagraaf niet kan worden afgeleid dat het door eisers als ‘zwembad’ aangeduide gebouw, dat positief is bestemd, gesloopt zou moeten worden.
Daarnaast wijst vergunninghoudster er op dat er bij de nieuwbouw voor is gekozen om de gebouwen te bekleden met materiaal met een duidelijke houtstructuur, waarmee wel degelijk wordt gerefereerd aan de houten schuren die ook elders in Wassenaar bij oude boerderijen staan. Tevens wijst zij er, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:88) op, dat de omvang van het bouwvlak en de bouwhoogte zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan, zodat niet uit de beeldkwaliteitsparagraaf kan worden afgeleid dat het bouwvolume te groot zou zijn.
Verder stelt vergunninghoudster zich op het standpunt dat de zeer beperkte overschrijding van de goothoogte er niet aan afdoet dat de nieuwbouw als zodanig 2 meter lager is dan de boerderij, zodat zich ook op dit punt geen strijd met de beeldkwaliteitsparagraaf voordoet. Daarnaast volgt uit pagina 35 van die paragraaf niet dat de hoogstamboomgaard moet worden gerealiseerd op de locatie van de nieuwbouw, maar dat dit herstel plaatsvindt tussen de [adres] en de nieuwbouw, hetgeen ook zal gebeuren.
Tevens wijst vergunninghoudster er op dat eisers niet zijn opgekomen tegen de op
17 december 2018 verleende omgevingsvergunning voor het kappen van bestaande beplanting en dat zij niet aangeven in hoeverre het bestreden besluit in strijd is met de passage dat transformaties op het boerenerf aansluiten bij de bestaande kavelopbouw, te weten een hoofdgebouw voorop het erf met één of meer bijgebouwen en hoog opgaande beplanting rondom het erf. Ten slotte heeft vergunninghoudster opgemerkt dat het parkeren wordt gerealiseerd aan de zijkant van de boerderij en aan het zicht onttrokken door groen, hetgeen in overeenstemming is met de beeldkwaliteitsparagraaf.
4.3.
Verweerder heeft grotendeels in lijn met de zienswijze van vergunninghoudster de beroepsgronden van eiseres betwist.
5. Voor de wet- en regelgeving die op deze zaak van toepassing is, verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
6.1
In de eerste plaats constateert de voorzieningenrechter dat bij het bestreden besluit de omgevingsvergunning opnieuw is verleend, terwijl het primaire besluit daarbij niet is herroepen. Aangezien verlening van twee omgevingsvergunningen voor nagenoeg hetzelfde bouwplan niet mogelijk is en verweerder ter zitting heeft aangegeven dat de omgevingsvergunning van 24 oktober 2018 geldend is en de vergunninghoudster heeft gemeld daar ook van uit te gaan, zal de voorzieningenrechter uitsluitend laatstgenoemde vergunning beoordelen.
Overschrijding goothoogte
6.2
Blijkens de bouwtekeningen overschrijdt de goothoogte van het nieuwe hoofdgebouw aan de zuidgevel van het bestaande hoofdgebouw tussen 2 lessenaarsdaken de op grond van het bestemmingsplan maximaal toegelaten goothoogte met 36,5 cm.
Het project is in verband hiermee in strijd met artikel 5.2, onder b, ten tweede, van de planregels van het bestemmingsplan “Zijdeweg” en met artikel 4.2.1 van het paraplubestemmingsplan.
Verweerder acht deze overschrijding ruimtelijk gezien acceptabel, omdat de goot hier niet in de lijn van de buitengevel ligt, maar terugliggend verdiept tussen 2 lessenaarsdaken. Daarom kan hiervoor met een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan worden afgeweken, aldus verweerder.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoet de maximale goothoogte van het hoofdgebouw aan artikel 11.1, aanhef en onder a, van de planregels, zodat verweerder bevoegd was om van artikel 5.2, onder b, ten tweede, van de planregels af te wijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, van de Wabo.
Nu de beroepsgronden zich hiertegen niet richten en de door verweerder gegeven motivering de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voorkomt, heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van deze bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken.
Toetsing aan de beeldkwaliteitsparagraaf
7.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt paragraaf 4.3 van de toelichting van het bestemmingsplan “Zijdeweg”, getiteld “Beeldkwaliteit van de ontwikkeling in relatie tot de cultuurhistorisch-landschappelijke kwaliteiten en waarden” integraal deel uit van de planregels. Deze beeldkwaliteitsparagraaf maakt immers als bijlage bij de planregels deel uit van dat bestemmingsplan. Daarnaast mag op grond van artikel 5.2, aanhef en onder g, van de planregels van dit bestemmingsplan uitsluitend worden gebouwd wanneer de inpassing in overeenstemming is met de in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen beeldkwaliteitsparagraaf en de als bijlage bij die toelichting opgenomen landschapsvisie. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat paragraaf 4.3 van de toelichting op grond hiervan mede toetsingskader is voor de aanvraag om omgevingsvergunning.
7.2
In paragraaf 4.3 van de toelichting is vermeld dat de nieuwbouw voor Dierenzorg (in zuidoostelijke richting steeds) verder van de Zijdeweg af komt te liggen waardoor de cultuurhistorisch waardevolle boerderij “Welgelegen” beter zichtbaar wordt en het terrein meer het karakter van een boerenerf krijgt, omgeven door grasland. In de planvorming voor deze nieuwbouw staat de boerderij “Welgelegen” centraal: deze krijgt, door deze te ontdoen van de verschillende aanbouwen/bijgebouwen en door het opruimen van het omliggende terrein, een meer prominente plek in het landschap, een rijksmonument waardig. Transformaties op het boerenerf sluiten aan bij de bestaande kavelopbouw: een hoofdgebouw voorop het erf met één of meerdere bijgebouwen en hoog opgaande beplanting (streekeigen soorten) rondom het erf. De nieuwbouw wordt qua architectuur en in maat en schaal aan de boerderij ondergeschikt gemaakt. De nieuwbouw blijft tenminste twee meter lager dan de boerderij en refereert qua uitstaling aan de houten schuren die ook elders in Wassenaar rond oude boerderijen zijn terug te vinden. Hiervoor is gekozen omdat zo het boerderijkarakter van “Welgelegen” wordt hersteld, als markant gelegen historische boerderij op de overgang van het open naar het besloten landschap. De boerderij maakt immers deel uit van een reeks boerderijen die door de eeuwen heen op de grens van de strandwallen, parallel aan de kust, en het achterliggende polderlandschap zijn gebouwd. Uitgangspunt is dan ook cultuurhistorisch-landschappelijk waardevolle elementen en structuren, zoals weilanden, sloten en oude zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. Verder is in de beeldkwaliteitsparagraaf vermeld dat bij de realisatie van de beoogde ontwikkeling als geheel wordt gestreefd naar meer openheid en een groenere uitstraling. Het voormalig NAM-/parkeerterrein verdwijnt (alsmede een aantal struiken en bomen) en krijgt een groener en opener karakter. De hoeveelheid verharding wordt zo beperkt en de landelijke sfeer versterkt. Het weidelandschap wordt tot aan het erf doorgetrokken waardoor de relatie tussen boerenerf en weide wordt hersteld. Bovendien worden zo de oude landschappelijke kavelpatronen hersteld en beter zichtbaar gemaakt. Dit alles resulteert in een aanmerkelijke verhoging van de landschappelijke kwaliteit en een verbetering van het zicht op het erf en de boerderij vanaf de Zijdeweg.
Tevens is hierin aangegeven dat om het erf heen een bij een historisch boerenerf passende erfafscheiding wordt toegepast, die qua typologie bijvoorbeeld aansluit op de lage wit geverfde houten hekken waarvan er in de huidige situatie reeds enkele langs de [adres] staan. Het parkeren wordt, uit het zicht, naast de boerderij gerealiseerd (geen parkeren langs weg/oprijlaan). Tegelijkertijd wordt het open weiland aan de achterkant van de boerderij in zijn huidige staat behouden. Mede hierdoor wordt het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon behouden (en de bestaande watergangen gehandhaafd). Er wordt hoofdzakelijk streekeigen beplanting toegepast.
7.3
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat de toetsing van de aanvraag beperkt kan blijven tot een globale toetsing op hoofdlijnen indien geen sprake is van concrete bindende voorschriften in een beeldkwaliteitsparagraaf. Aangezien paragraaf 4.3 van de toelichting van het bestemmingsplan “Zijdeweg” geen concrete voorschriften bevat, kon in dit geval worden volstaan met een globale toetsing op hoofdlijnen aan de beeldkwaliteitsparagraaf.
7.4
De voorzieningenrechter volgt eisers niet in hun stelling dat uit de beeldkwaliteitsparagraaf moet worden afgeleid dat de bestaande aanbouw, “het zwembad”, moet worden gesloopt. De passage uit de beeldkwaliteitsparagraaf (pag. 34), waarin is vermeld dat door boerderij “Welgelegen” te ontdoen van de verschillende aanbouwen/bijgebouwen en door het opruimen van het omliggende terrein de boerderij een meer prominente plek in het landschap krijgt, refereert aan hetgeen wordt gesteld op pagina 32, te weten dat het zicht op de boerderij vanaf de [adres] in de huidige situatie wordt ontsierd door een veelheid aan hekwerken, lage schuurtjes en andere rommelig ogende opstallen. Mede gelet op hetgeen in 7.2 is overwogen, kan uit deze passage geen concrete bindende (voorwaardelijke) verplichting worden afgeleid dat de bestaande aanbouw “het zwembad” moet worden afgebroken en worden vervangen door nieuwbouw. Zodanige verplichting volgt ook niet uit de voorschriften van het bestemmingsplan. De betreffende aanbouw voldoet verder aan de bestemming en is gesitueerd binnen het bouwvlak en daarmee positief bestemd. Dat blijkens de tussenuitspraak van de Afdeling van 8 juni 2016 namens de gemeenteraad ter zitting van de Afdeling is verklaard dat het monumentale karakter van de boerderij “Welgelegen” zal worden hersteld door de boerderij te ontdoen van de thans bestaande aanbouw, die wat betreft de ruimtelijke uitstraling niet past bij het monumentale karakter van de boerderij, en daarvoor in de plaats een nieuwe opvanglocatie te bouwen die zal refereren aan de houten schuren die elders in Wassenaar rond oude boerderijen zijn terug te vinden, verdient niet de schoonheidsprijs, maar kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze mededeling is onvoldoende om aan te nemen dat wel sprake is van een concrete en juridisch afdwingbare verplichting tot sloop van de betreffende aanbouw.
7.5
Ook de stelling van eisers dat niet wordt voldaan aan de beeldkwaliteitsparagraaf, omdat een gedeelte van de nieuwbouw is voorzien in de bestaande boomgaard, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen. In de beeldkwaliteitsparagraaf is immers slechts vermeld dat tussen de [adres] en de noordwestelijke nieuwbouw een hoogstamboomgaard wordt hersteld, waardoor de nieuwbouw een groene afscheiding krijgt van (en op ruime afstand van) de weg, dat in de huidige situatie de boomgaard uit enkele kleine/iele boompjes bestaat en dat door hier een volwaardige hoogstamboomgaard te ontwikkelen de locatie veel meer allure krijgt en het karakter van een historisch boerenerf sterk wordt verbeterd.
Aangezien in deze passage is aangegeven dat tussen de Zijdeweg en de noordwestelijke nieuwbouw een hoogstamboomgaard wordt hersteld, de locatie van de boomgaard hierin niet exact is aangegeven en zich op een gedeelte van de oude boomgaard thans op basis van het bestemmingsplan “Zijdeweg” een bebouwingsvlak bevindt (waar dus gebouwd mag worden), kan niet worden gevolgd dat de nieuw aan te leggen boomgaard strijdig is met de beeldkwaliteitsparagraaf. Daarnaast heeft vergunninghoudster toegezegd dat tussen de Zijdeweg en de noordwestelijke nieuwbouw kwalitatief hoogwaardige fruitbomen zullen worden aangeplant, waarmee invulling wordt gegeven aan hetgeen hieromtrent in de beeldkwaliteitsparagraaf is vermeld.
7.6
Verder is in paragraaf 1.1 van de toelichting van het bestemmingsplan “Zijdeweg” vermeld dat dit bestemmingsplan tot doel heeft een passend juridisch-planologisch kader te bieden voor de beoogde ontwikkeling van onder meer Dierenzorg. De voorzieningenrechter is op grond van de gedingstukken, waaronder de bouwtekeningen, en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat het bouwvolume van het bouwplan afwijkt van hetgeen daaromtrent is vastgelegd in het bestemmingsplan.
7.7
Ter zitting heeft vergunninghoudster toegezegd dat de gevelbekleding van het bouwplan bestaat uit materiaal dat een houtachtige uitstraling heeft, hetgeen in overeenstemming is met de beeldkwaliteitsparagraaf.
Nu in de beeldkwaliteitsparagraaf is aangegeven dat de nieuwbouw tenminste twee meter lager blijft dan de boerderij en qua uitstaling refereert aan de houten schuren die ook elders in [plaats] rond oude boerderijen zijn terug te vinden en daarnaast ook de Commissie WCE, blijkens haar advies van 17 juli 2017, aandacht heeft besteed aan de gevelbekleding en de detaillering daarvan en daarmee heeft ingestemd, kan de stelling dat de nieuwbouw niet vergelijkbaar is met houten schuren in de omgeving naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen.
7.8
Tevens is in paragraaf 3.6 van de toelichting aangegeven dat het parkeren, uit het zicht, naast en achter de boerderij wordt gerealiseerd, die via de oude ingang van het boerenerf aan de [adres] worden ontsloten. Op deze manier kan het historische weiland aan de achterkant van de boerderij in zijn huidige staat behouden blijven en wordt ook de boomgaard aan de voorzijde ontzien van verkeer. De gedingstukken en het verhandelde ter zitting bieden de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bouwplan hierin niet voorziet. Vergunninghoudster heeft ook aangegeven dat het parkeren wordt gerealiseerd aan de zijkant van de boerderij en aan het zicht onttrokken door groen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook evenmin.
7.9
Voorts kan uit de beeldkwaliteitsparagraaf naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden afgeleid dat de thans bestaande beplanting moet worden behouden. Integendeel, er wordt juist gestreefd naar meer openheid. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te oordelen dat het ter zitting getoonde beplantingsplan niet voldoet aan het streven naar meer openheid en een groenere uitstraling. Verder wordt het streven naar meer openheid onder meer mogelijk gemaakt door het verbeteren en waar mogelijk herstel van oude zichtlijnen vanaf de [adres] . Dat zou zijn nagelaten om een zichtlijn aan de brengen vanaf de [adres] komende vanaf de N44/Rijksstraatweg op de boerderij, zoals ter zitting door eisers betoogd, volgt de voorzieningenrechter niet, aangezien die zichtlijn blijkens de stukken ook in het verleden niet heeft bestaan en uit de landschapsvisie ook niet kan worden afgeleid.
7.1
De voorzieningenrechter is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de inpassing van de nieuwe bouwwerken strijd oplevert met de in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen beeldkwaliteitsparagraaf. In de door eisers in het geding gebrachte brief van Erfgoedvereniging Heemschut van 7 februari 2020 ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
8.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat de Commissie WCE in haar vergadering van 17 juli 2017 onder voorwaarden akkoord is gegaan met het bouwplan en dat zij in de vergadering van 14 augustus 2017 definitief heeft ingestemd met het bouwplan nadat deze commissie zich ervan heeft vergewist dat de zichtlijnen vanaf de Zijdeweg op het landgoed Langenhorst in stand blijven en de aanwezige slotenstructuur gerespecteerd wordt. Hierdoor zijn de waarden cultuurhistorie en landschap, aldus de commissie, niet in het geding bij de ontwikkeling van de uitbreiding van Dierenzorg.
8.2
Verweerder heeft ter zitting in reactie op de door eisers in het geding gebrachte brief van Erfgoedvereniging Heemschut van 7 februari 2020 gesteld dat die brief is voorgelegd aan de Commissie WCE, die in haar vergadering van 17 februari 2020 heeft geconcludeerd dat met de bekleding van de gevels met warme grijstinten tegemoet wordt gekomen aan de eisen uit het bestemmingsplan dat nieuwbouw ondergeschikt blijft aan het monumentale hoofdgebouw en gelijkt op houten schuren. Gelet op deze reactie en daarnaast de voorzieningenrechter niet is gebleken dat het welstandsadvies van 14 augustus 2017 gebreken vertoont, heeft verweerder mogen concluderen dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand, waaronder de waarde cultuurhistorie en landschap. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. Voorts is door Archeologisch Adviesbureau RAAP, blijkens het rapport van
30 augustus 2017, onderzoek gedaan ter plaatse waar het gebouw voor kleine honden is voorzien waarin is geadviseerd dat indien het niet mogelijk blijkt om geen bodemingrepen dieper dan 25 en 60 cm te plegen, een proefsleuvenonderzoek te laten uitvoeren. Ter zitting is namens vergunninghoudster onweersproken gesteld dat een dergelijk onderzoek inmiddels heeft plaatsgevonden, zodat naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldaan aan artikel 8.3, aanhef en onder a, van de planregels.
10. Tenslotte kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter de beroepsgrond over het geluidrapport van Peutz in deze procedure niet aan de orde komen, aangezien dit is uitgebracht in het kader van een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer die niet appellabel is.
11. Aangezien geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op artikel 2.10 van de Wabo, op goede gronden de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
12. Het beroep is dan ook ongegrond. Omdat in de hoofdzaak wordt beslist is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 maart 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage:

Wettelijk kader
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd, in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kan de omgevingsvergunning worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of regels die zijn gesteld op grond van artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Ter plaatse gelden het bestemmingsplan “Zijdeweg” en het paraplubestemmingsplan “Cultureel Erfgoed Wassenaar–panden, objecten en archeologie”.
Ingevolge artikel 5 van het bestemmingsplan “Zijdeweg” hebben de in geding zijnde gronden de bestemming “Maatschappelijk-Dierenopvangcentrum”, “Waarde-Archeologie 3” en “Waarde-Cultuurhistorie”.
Ingevolge artikel 5.1 van de planregels zijn gronden met de bestemming “Maatschappelijk-Dierenopvangcentrum” bestemd voor:
a. verzorging en opvang van dieren, waaronder in ieder geval begrepen een dierenpension, -asiel en -ambulance;
met daarbij behorende:
b. bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
c. parkeervoorzieningen;
d. wegen en paden;
e. water, met dien verstande dat binnen de bestemmingen Horeca - 1 en Maatschappelijk - Dierenopvangcentrum in totaal 320 m2 water aan de bestaande situatie dient te worden toegevoegd;
f. groenvoorzieningen;
g. bijbehorende bouwwerken.
Ingevolge artikel 5.2 van de planregels gelden ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden de volgende bouwregels:
a. uitsluitend mogen worden gebouwd:
1. gebouwen ten dienste van de bestemming;
2. bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bestemming;
3. bij deze bestemming behorende overige bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten en speeltoestellen;
b. gebouwen en uitbouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd, waarbij:
1. de bouwvlakken geheel mogen worden bebouwd;
2. de goothoogte en/of bouwhoogte van gebouwen niet meer mag/mogen bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' dan wel 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-monument' geldt in afwijking van het bepaalde onder b de bestaande maatvoering als maximale maatvoering.
Ingevolge het bepaalde onder g van dit artikel mogen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken uitsluitend worden gebouwd wanneer de inpassing in overeenstemming is met de in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen beeldkwaliteitsparagraaf en de als bijlage bij de toelichting opgenomen Landschapsvisie.
Blijkens de bij het bestemmingsplan “Zijdeweg” behorende verbeelding geldt ter plaatse de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument', een maximum bouwhoogte van 10 meter en een maximum goothoogte van 4 meter.
Het project is vanwege de hoogte van een aantal goten, die 4,36 meter hoog zijn, in strijd met artikel 5.2, onder b, ten tweede, van de planregels van het bestemmingsplan “Zijdeweg” en met artikel 4.2.1 van het paraplubestemmingsplan.
Op grond van artikel 11.1, aanhef en onder a, van deze planregels kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen.
Ingevolge artikel 8.1.1 van deze planregels zijn de voor de “Waarde - Archeologie 3” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
Ingevolge artikel 8.1.2 van deze planregels gaan in geval van strijdigheid van regels de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van de artikelen 3 tot en met 5 op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
In artikel 8.1.3 van deze planregels is bepaald dat, voor zover de bestemming Waarde - Archeologie 3 op de verbeelding geheel of gedeeltelijk samenvalt met de bestemming Waarde – Cultuurhistorie, deze dubbelbestemmingen nevengeschikt zijn. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangafweging moeten worden gemaakt.
Ingevolge artikel 8.2.1 van deze planregels mag ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden niet worden gebouwd tenzij het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken:
a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m2;
c. een bouwwerk waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld;
d. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
Op grond van artikel 8.2.3 van deze planregels dient de aanvrager, indien er sprake is van het bouwen van een bouwwerk waarvoor en omgevingsvergunning is vereist, vooraf schriftelijk archeologisch advies in te winnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
Ingevolge artikel 8.3 van deze planregels kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 indien:
a. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Ingevolge artikel 9.1.1 van deze planregels zijn de voor “Waarde-Cultuurhistorie” aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a. het behoud van het beschermd dorpsgezicht Landgoederenzone Wassenaar-Voorschoten-Leidschendam, zoals aangewezen bij besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 16 november 2007;
b. het behoud en zo mogelijk de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zijnde:
1. het aanwezige rijksmonument, zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument';
2. de hoofdstructuur van (historische) wegen, lanen, waterlopen en tuinen, die een afgeleide is van het strandwallen- en strandvlaktenlandschap;
3. de hagenstructuur;
4. erfbeplanting in vorm van oude eiken, paardenkastanjes en knotwilgen;
5. de afwateringssloten;
6. de openheid van afzanding en ontginning;
7. cultuurhistorische waarden en natuur- en landschapswaarden op perceelsniveau in relatie met de aanwezige bebouwing, zoals: beplantingsstructuren en natuurlijke accidentatie.