ECLI:NL:RBDHA:2020:2013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
8171362 EJ19-85960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen en matiging van het relatiebeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen KLG Europe Rotterdam B.V. en haar managing director, [verweerder]. KLG verzocht om ontbinding op grond van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder], die sinds 18 mei 2016 in dienst was. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verweerder] zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende ernstige verwijten, waaronder ongepast gedrag, schending van de geheimhoudingsplicht en het in gevaar brengen van de gezondheid van medewerkers. KLG heeft [verweerder] op 7 november 2019 op non-actief gesteld, waarna de ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd verzocht. De kantonrechter oordeelde dat de feiten en omstandigheden zodanig waren dat van KLG niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De arbeidsovereenkomst is ontbonden per 1 maart 2020. Tevens werd het verzoek van [verweerder] om een transitievergoeding en billijke vergoeding afgewezen, omdat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg was van zijn ernstig verwijtbaar handelen. Het relatiebeding werd gematigd tot twee jaar, maar het concurrentiebeding werd niet gehandhaafd. [verweerder] werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
zaaknr.: 8171362 EJ VERZ 19-85960
Beschikking van de kantonrechter d.d. 11 februari 2020 in de zaak van:
de besloten vennootschap
KLG Europe Rotterdam B.V.,
gevestigd te Rotterdam
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. S.G.J. Habets,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. D. Schuurman.

1.Het verloop van de procedures

De kantonrechter heeft kennis genomen van de navolgende stukken, waaruit tevens het verloop van de procedure blijkt:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 15 november 2019;
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige tegenverzoeken;
- de faxbrief met bijlage d.d. 9 januari 2020 van mr. Schuurman;
- de brief met bijlagen d.d. 13 januari 2020 van mr. Habets;
- de pleitaantekeningen van mr. Habets;
- de pleitaantekeningen van mr. Schuurman;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 20 januari 2020.

2.De overwegingen

2.1
Verzoekende partij, hierna te noemen: KLG, verzoekt in deze procedure, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen haar als werkgeefster en verwerende partij, hierna te noemen: [verweerder] , als werknemer, met veroordeling van hem in de kosten van de procedure.
2.2
KLG legt het volgende aan haar verzoek ten grondslag. [verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1962, is op 18 mei 2016 in de functie van managing director KLG Europe Rotterdam bij haar in dienst getreden tegen een salaris ad € 10.225,= bruto per 4 weken exclusief vakantietoeslag. KLG is een logistieke dienstverlener met diverse (buitenlandse) vestigingen. Haar vestiging te Rotterdam is gespecialiseerd in zee- en luchtvrachten. Haar organisatie is onder de leiding van de gebroeders [CEO] (beiden zijn CEO) flink gegroeid. Zij is onlangs overgenomen door Sinotrans, een Chinese logistieke dienstverlener met diverse vestigingen in Azië en het Midden-Oosten. [verweerder] is in zijn functie verantwoordelijk voor het plannen, het aansturen en het coördineren van de dagelijkse bedrijfsvoering te Rotterdam. Hij is lid van het strategisch management en rapporteert rechtstreeks aan de CEO’s. De resultaten van de Rotterdamse vestiging van KLG zijn achtergebleven bij de resultaten van haar andere vestigingen. De samenwerking en de communicatie tussen [verweerder] en het Rotterdamse personeel verliep vanaf het begin zeer moeizaam. Het personeel heeft daarover geklaagd; het heeft geleid tot onverschilligheid richting het management en een gebrek aan commitment. Begin 2018 is daarom, met het oog op de verbetering van het rendement van de Rotterdamse vestiging, besloten tot een verbetertraject. Van [verweerder] werd meer leiderschap verwacht en een betere samenwerking met het personeel. Als externe coach is ingeschakeld [externe coach] . Dit resulteerde in de training “Samenwerken & Communicatie” voor de gehele Rotterdamse organisatie en, vanaf april 2018, een coaching traject voor [verweerder] . Daarnaast ging [externe coach] zich bezighouden met HR-gerelateerde kwesties binnen de vestiging te Rotterdam, omdat KLG wilde dat [verweerder] zich vooral bezig hield met het verbeteren van zijn relatie met het personeel en het verhogen van het rendement. [verweerder] heeft ingestemd met het volgen van het coaching traject, maar hij bleek lastig te coachen. Hij bleef zeer eigenzinnig in zijn manier van leidinggeven en communiceren en was zich onvoldoende bewust van zijn voorbeeldfunctie binnen de vestiging. Hij verstuurde eind januari 2018 via de groepsapp van het personeel te Rotterdam een videoboodschap die als kwetsend en discriminerend werd ervaren. Een van de medewerkers van KLG heeft zich om die reden ziek gemeld en heeft, ondanks de excuses van [verweerder] , uiteindelijk ontslag genomen. [verweerder] bleef desondanks ongepast gedrag vertonen. Zo liet hij ten overstaan van een aantal medewerkers zijn broek zakken om een wond te laten zien en masseerde hij ongevraagd vrouwelijke collega’s. [verweerder] heeft in verband hiermee een waarschuwing gekregen van KLG. Aan de organisatie van KLG bleef onder de leiding van [verweerder] intussen de benodigde structuur ontbreken. KLG heeft [verweerder] hiermee willen helpen door medio 2018 [betrokkene] in te schakelen voor het maken van een plan. [verweerder] heeft dit niet willen accepteren. De weerstand van het personeel tegen hem bleef bestaan en de resultaten bereikten met een verlies in 2018 van € 309.032,= een dieptepunt. Vanaf 2019 is [CEO] zich meer gaan bemoeien met de Rotterdamse vestiging. Daarnaast bleef [externe coach] [verweerder] coachen met het oog op het verbeteren van de relatie met het personeel. De resultaten 2019 vertoonden verbetering, maar de relatie met het personeel bleef slecht. [verweerder] reflecteerde niet en stond niet open voor suggesties. Dit leidde er toe dat in de eerste helft van 2019 diverse medewerkers hebben besloten om ontslag te nemen, waaronder [medewerker 1] . Aangezien de afwikkeling van zijn dienstverband dreigde te escaleren, heeft [CEO] dit van [verweerder] moeten overnemen. Omdat het over [verweerder] klachten bleef regenen, heeft [CEO] hem op 30 juni 2019 per e-mail opgeroepen om het personeel met meer respect te benaderen en om hen te ondersteunen bij de bedrijfsprocessen. Op deze e-mail, waaruit bleek dat het voor [verweerder] vijf voor twaalf was, heeft hij niet gereageerd. Zijn gedrag veranderde niet. Medio augustus 2019 heeft [CEO] de pijnpunten met [verweerder] besproken. Hij kreeg een laatste kans om verbetering te laten zien. Bij e-mailbericht d.d. 27 augustus 2019 heeft [verweerder] laten blijken dat hij de ernst van de situatie bagatelliseert. Op 11 september 2019 heeft [CEO] hem opnieuw voorgehouden dat hij verbetering moest laten zien. In de daarop volgende periode stapelden de incidenten zich snel op. Er dreigde opnieuw een medewerker op te stappen vanwege problemen met [verweerder] en hij schond zijn geheimhoudingsverplichting, door informatie bekend te maken over de aanstaande overname van KLG aan [externe coach] en door daar informatie over te verspreiden via de personeelsapp. Hoewel [verweerder] dit bericht kort na verzending heeft verwijderd, heeft een aantal medewerkers zijn bericht gelezen. De schending van de geheimhoudingsverplichting is ernstig verwijtbaar. Het heeft de beoogde overname in gevaar gebracht. Zeer laakbaar is ook dat [verweerder] opdracht heeft gegeven aan een medewerker om een container uit te vegen, terwijl, in strijd met het beleid, niet was vastgesteld welke stoffen zich daarin bevonden. Achteraf is gebleken dat de container giftige stoffen bevatte in een concentratie die 170 maal hoger lag dan de toegestane waarde. [verweerder] heeft aldus de gezondheid in gevaar gebracht van de betrokken medewerker. KLG heeft vervolgens geconcludeerd dat [verweerder] niet langer was te handhaven en heeft hem op 7 november 2019 op non-actief gesteld. In 2017 heeft [verweerder] opdracht gegeven aan [aannemer] om elektrotechnische werkzaamheden uit te voeren in het kantoor en warehouse van KLG te Rotterdam. In dezelfde periode heeft hij [aannemer] gevraagd om soortgelijke werkzaamheden uit te voeren in zijn woning te [woonplaats] . Op 29 november 2019 heeft [aannemer] een voorschotfactuur ad € 5.000,= exclusief btw verzonden aan KLG, welke factuur door KLG is voldaan. Na de afronding van de werkzaamheden voor zowel KLG als [verweerder] privé heeft [verweerder] op 28 februari 2018 te 14.06 uur via zijn zakelijke e-mail de eindfacturen ontvangen voor zowel KLG als voor hem in privé. Op de aan KLG gerichte eindfactuur was het betaalde voorschot ad € 5.000,= in mindering gebracht. KLG diende aldus nog te voldoen een bedrag ad € 20.174,52. [verweerder] had op de aan hem gerichte factuur te betalen een bedrag ad € 8.567,= exclusief btw. Naar aanleiding van deze facturen heeft [verweerder] contact opgenomen met [aannemer] . Hij heeft hem voorgesteld om het door KLG betaalde voorschot ad € 5.000,= in mindering te laten strekken op de aan hem gerichte factuur. [aannemer] heeft hieraan gevolg gegeven. Op dezelfde dag ontving [verweerder] te 14.31 uur de herziene facturen. De aan KLG gerichte factuur was met een bedrag ad € 5.000,= verhoogd en de aan [verweerder] gerichte factuur was met hetzelfde bedrag verlaagd. [verweerder] heeft de gewijzigde aan KLG gerichte factuur voor akkoord geparafeerd en aan de afdeling Finance van KLG gestuurd met het verzoek om te betalen, hetgeen vervolgens is gebeurd. [verweerder] heeft zich aldus ten kosten van KLG verrijkt en ernstig verwijtbaar gehandeld. Gebleken is verder dat [verweerder] opdracht heeft gegeven tot de betaling van de gewijzigde eindfactuur terwijl hij wist of behoorde te weten dat hierop voor een bedrag ad € 3.995,98 exclusief btw materialen en werkzaamheden stonden vermeld die betrekking hadden op zijn eigen woning. In zijn e-mailbericht d.d. 10 januari 2020 heeft [aannemer] hierover het volgende geschreven aan KLG:
Naar aanleiding van ons onderhoud en mijn onderhoud met diverse medewerkers van mijn bedrijf is vast komen te staan dat de post diverse algemene werkzaamheden van meerwerk calculatie rapport 2017.01.375 niet bij KLG te Rotterdam zijn verwerkt. De diensten en materialen behoren tot het woonhuis van dhr. [verweerder] In [woonplaats] . Mijn inziens heeft Dhr. [verweerder] ons opdracht gegeven om deze kosten op de meerwerklijst toe te voegen.
Ook dit is, mede gelet op de voorbeeldfunctie die [verweerder] heeft, ernstig verwijtbaar. Hem is verder te verwijten dat hij, zoals blijkt uit de als productie 22 door KLG in het geding gebrachte rapportage, tijdens werktijd pornografische websites heeft bezocht. Door dat te doen heeft hij, vanwege het besmettingsgevaar met virussen, de bedrijfssystemen van KLG ernstig in gevaar gebracht. [verweerder] is verder te verwijten dat hij een grote hoeveelheid bestanden die eigendom zijn van KLG in strijd met het huishoudelijk reglement heeft opgeslagen in voor KLG ontoegankelijke, persoonlijke One drive-omgeving. KLG verzoekt op grond van het vorenstaande de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen, althans op de grond dat [verweerder] niet geschikt is voor zijn functie, althans op de grond dat er tussen partijen een vertrouwensbreuk is ontstaan, althans omdat er tussen partijen een verschil van inzicht is ontstaan over het te voeren beleid. Herplaatsing is niet mogelijk, omdat [verweerder] , na de directie, de hoogst leidinggevende functie bekleed. Aanleiding om hem enigerlei vergoeding toe te kennen is er niet. Bij de bepaling van de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt is geen rekening te houden met de overeengekomen opzegtermijn van 1 maand. Met betrekking tot de verzoeken van [verweerder] voert KGL verder nog het volgende aan. Het is juist dat hij per 31 december een verlofsaldo had van 49 dagen en dat dit saldo nadien is te verhogen met 2,54 dagen per maand. Aan het concurrentiebeding zal KLG [verweerder] niet houden. Aan het overeengekomen relatiebeding wil KLG hem wel houden. Het is overduidelijk dat [verweerder] zijn activiteiten voor OSA wil voortzetten en dat hij daarbij een groot aantal klanten van KLG wil meenemen. KLG heeft veel tijd, energie en geld gestoken in de uitbreiding van haar klantenbestand binnen de Nederlandse verhuismarkt. Voor de toekenning van de verzochte vergoeding ten bedrage van € 12.695,99 per maand bruto, is geen grond. Ook het anti-ronselbeding wil KLG gehandhaafd zien. De concurrentie in de logistieke branche is groot en het vinden van goede mensen is lastig. [verweerder] maakt ten onrechte aanspraak op een vergoeding ad € 1.500,= per vier weken als compensatie voor vervangend vervoer. In artikel 1.2 van bijlage B bij de arbeidsovereenkomst tussen partijen is bepaald dat [verweerder] op eerste verzoek van KLG de auto moet inleveren zonder dat zij jegens hem tot vergoeding is gehouden.
2.3
[verweerder] verzoekt:
Primair:
1. de afwijzing van het verzoek van KLG;
Subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst tussen partijen wel ontbonden zou moeten worden:
2. aan hem de transitievergoeding ad € 14.811,= bruto toe te kennen;
3. hem een billijke vergoeding toe te kennen ad € 1.000.000,=;
4. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor hem geldende opzegtermijn van één maand zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum waarop de beschikking wordt gegeven;
5. KLG te veroordelen tot afgifte van de bedrijfsauto voor de resterende duur van het dienstverband en de betaling van een bedrag ad € 1.500,= per vier weken vanaf 7 november 2019 tot datum afgifte auto dan wel tot betaling van een bedrag ad € 1.500,= per vier weken als compensatie voor vervangend vervoer vanaf 7 november 2019 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt;
6. vast te stellen dat de werkzaamheden voor OSA niet vallen onder het concurrentie- en relatiebeding;
7. het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding te vernietigen dan wel te matigen tot nihil;
8. voor het geval het concurrentiebeding c.q. relatiebeding niet wordt vernietigd of gematigd, KLG te veroordelen aan [verweerder] een vergoeding te betalen gelijk aan zijn huidige salaris inclusief vakantiebijslag ad € 12.695,99 bruto per maand voor de duur van drie jaar;
9. het ronselbeding te vernietigen dan wel te matigen in die zin dat het niet geldt voor de drie genoemde collega’s van [verweerder] , althans dat het hen vrij staat in de toekomst werkzaam te zijn voor OSA;
10. KLG te veroordelen tot het opstellen van een correcte eindafrekening, waarbij wordt vastgesteld dat [verweerder] per 31 december 2019 recht heeft op 49 vakantiedagen en vanaf 1 januari 2020 per maand 2,54 vakantiedagen opbouwt en dat bij de berekening van de uitbetaling van het totaal niet-genoten vakantiedagen rekening wordt gehouden met het salaris, de vakantiebijslag, de pensioenpremie en de waarde van de bedrijfsauto;
Primair en subsidiair:
11. KLG te veroordelen tot betaling aan hem van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde vergoedingen tot aan de dag der algehele voldoening;
12. KLG te veroordelen in de kosten van de procedure en de nakosten.
2.4
[verweerder] legt het volgende aan zijn verzoeken ten grondslag. Hij erkent de door KLG gestelde arbeidsovereenkomst. KLG doet ten onrechte voorkomen en heeft niet onderbouwd dat [verweerder] moeizaam communiceert en samenwerkt met het personeel van KLG, dat hij geen sturing geeft aan KLG, dat hij zich niet als leider heeft gedragen en geen invulling gaf aan zijn voorbeeldfunctie binnen de onderneming, dat hij eigenzinnig is en niet is te coachen, dat hij ongepast gedrag vertoont, dat hij niet open staat voor suggesties en zonder zelfreflectie is en niet openstaat voor kritiek, dat hij zijn geheimhoudingsverplichting heeft geschonden en de gezondheid van zijn medewerkers in gevaar heeft gebracht. [verweerder] heeft bij zijn indiensttreding de opdracht gekregen om de activiteiten van KLG te bestendigen en zoveel mogelijk uit te breiden. Zij had toentertijd 15 en thans 35 werknemers in dienst. Bij zijn indiensttreding heeft [verweerder] “zijn” organisatie, Overseas Shippers Association Ltd (OSA) bij KLG ingebracht. Hij is Commercial Director van OSA. KLG is aldus verantwoordelijk geworden voor de operationele services van OSA. KLG heeft hiertoe op 1 mei 2017 met KLG een outsourcing overeenkomst gesloten. In artikel 3.3 van deze overeenkomst is bepaald:
This agreement cannot be terminated other than as provides in sections 3.1 and 3.2 unless the following circumstances occur: (…) [verweerder] no longer is employed by KLG. In de arbeidsovereenkomst (bijlage C) tussen partijen is bepaald dat het [verweerder] is toegestaan zijn werkzaamheden voor OSA na zijn indiensttreding bij KLG op dezelfde wijze voort te zetten. [verweerder] is op 7 november 2019 onterecht door KLG op non-actief gesteld. Zwaarwegende redenen zijn daar niet voor genoemd, niet in de brief d.d. 7 november 2019 van KLG aan [verweerder] en niet tijdens het gesprek dat partijen op die datum hebben gevoerd. Aan de sommatie van [verweerder] om hem weer toe te laten tot zijn werk heeft KLG ten onrechte geen gevolg gegeven. [verweerder] heeft op 12 september 2019 een bericht willen sturen naar zijn agenda-app met de inhoud:
20-09-2019 overname bekend maken. Abusievelijk heeft hij dit bericht verstuurd naar de groepsapp KLG Rotterdam (voor zakelijk en sociaal gebruik door het personeel onderling). Hij heeft deze fout direct ontdekt en heeft het bericht dadelijk verwijderd. Slechts twee medewerkers hebben dit bericht gelezen. [verweerder] betreurt deze gang van zaken, maar van ernstig verwijtbaar handelen is ten deze geen sprake. Nadelige gevolgen heeft dit niet gehad. [externe coach] , die zich sinds eind 2018 bij KLG bezighoudt met personeelszaken en die voor [verweerder] fungeerde als klankbord en vertrouwenspersoon, heeft eind 2018 e-mails met betrekking tot de overname op het bureau van [verweerder] zien liggen. Hij heeft hierover vervolgens met haar gesproken en heeft uitdrukkelijk geheimhouding bedongen. Zij is dit nagekomen tot het moment waarop zij het zojuist bedoelde WhatsApp bericht met haar broer, [CEO] , heeft besproken. Het feit dat zij dat heeft gedaan, is haar kwalijk te nemen. [verweerder] betwist dat hij een medewerker van KLG heeft blootgesteld aan giftige stoffen. KLG heeft hem hierop nimmer aangesproken. [verweerder] heeft, nadat hij op 17 oktober over de onbekende stof was geïnformeerd, meegedeeld dat de containers moesten worden vervoerd naar Suurd Gas Control B.V. voor behandeling. De stelling van KLG, dat [verweerder] disfunctioneert, is gebaseerd op vage, niet onderbouwde stellingen. KLG heeft hem niet laten weten dat zij vindt dat hij gebrekkig functioneert en heeft geen functioneringsgesprekken met hem gevoerd, terwijl met hem evenmin een serieus verbetertraject is afgesproken. KLG verzuimt te vermelden dat [verweerder] in zijn functioneren werd gehinderd door [vorige manager KLG Rotterdam] , de vorige manager van KLG te Rotterdam. [vorige manager KLG Rotterdam] werkte hem tegen en nam geen instructies van hem aan. Van belang is verder dat [CEO] op enig moment aan het personeel heeft laten weten dat zij zich ten alle tijde rechtstreeks tot hem konden wenden indien zij het niet eens waren met het beleid van [verweerder] . [CEO] heeft aldus zelf een ondoorzichtige en onduidelijke organisatiestructuur gecreëerd. Het is verder niet juist dat [verweerder] niets heeft gedaan om het rendement van KLG Rotterdam te verbeteren. Hij heeft in de gegeven omstandigheden gedaan wat hij kon. De als de producties 11 tot en met 15 aan het verweerschrift gehechte documenten illustreren dit. Aan het in januari 2018 gestarte communicatie trainingstraject voor de medewerkers heeft [verweerder] , zoals was afgesproken, geen deel genomen. In december 2018 is in overleg met [CEO] afgesproken dat zijn zus, [externe coach] , [verweerder] bij staat als vertrouwenspersoon. Er is niet afgesproken dat zij hem zou coachen om zijn functioneren te verbeteren. [verweerder] betreurt het incident betreffende de videoboodschap van januari 2018, welke een van de medewerkers van KLG als discriminerend heeft ervaren. Hij heeft daarvoor aan de betreffende medewerker en aan de andere medewerkers van KLG zijn excuses aangeboden. Met [verweerder] heeft KLG nimmer besproken dat hij zich onaangepast zou hebben gedragen. Hij heeft op verzoek van een aantal salesmedewerkers zijn knie laten zien waaraan hij gewond was geraakt en heeft op verzoek de vastzittende nek van twee collega’s gemasseerd. [verweerder] had met het merendeel van de medewerkers een normale verstandhouding. Alleen met [vorige manager KLG Rotterdam] , [medewerker 2] en [medewerker 3] was de communicatie door hun toedoen moeizaam. De stelling van KLG, dat het klachten regende over [verweerder] , heeft KLG niet onderbouwd. Dit geldt ook met betrekking tot haar stelling dat de arbeidsverhouding tussen partijen verstoord is geraakt. De stelling van KLG, dat sprake zou zijn van een verschil van inzicht over het te voeren beleid, heeft KLG niet eerder met [verweerder] besproken. [verweerder] betwist nadrukkelijk opdracht te hebben gegeven om arbeid in privé bij KLG in rekening te brengen. Met de enkele verklaring van [aannemer] heeft KLG niet bewezen dat hij zich hieraan wel schuldig zou hebben gemaakt. [verweerder] heeft nooit de ICT van KLG in gevaar willen brengen, noch in gevaar gebracht. In overleg met de IT-afdeling van KLG is al geruime tijd geleden een stand alone laptop voor [verweerder] geïnstalleerd. De plaatsing van informatie op een one drive was nodig omdat de laptop van [verweerder] meerdere malen was gecrasht. De privé informatie die KLG op de laptop van [verweerder] heeft gevonden, had zij ongezien behoren te verwijderen. De stelling van KLG, dat [verweerder] niet herplaatsbaar zou zijn, is niet aannemelijk, nu zij kennelijk niet heeft onderzocht of hij bij andere vestigingen van KLG kan werken. Indien de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden zou moeten worden kan [verweerder] , nu hem geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten kan worden verweten, aanspraak maken op de transitievergoeding. Hij maakt daarnaast aanspraak op een billijke vergoeding. KLG heeft ernstig verwijtbaar gehandeld doordat zij bewust heeft aangestuurd op een situatie waarin de arbeidsverhouding duurzaam verstoord is geraakt. Zij heeft hem op onterechte gronden op non-actief gesteld en daarover met derden gesproken, als gevolg waarvan [verweerder] reputatieschade heeft geleden. In de arbeidsovereenkomst met [verweerder] zijn een concurrentiebeding, een relatiebeding en een ronselbeding opgenomen (de artikelen 13, 14 en 16). [verweerder] wil de vernietiging, althans de matiging van deze bedingen. Hierbij is het volgende van belang. [verweerder] heeft de activiteiten van OSA bij KLG ondergebracht. OSA koopt voor haar (180) leden (verhuisbedrijven over de hele wereld) lange termijn zeevrachten in op vaste contracten en publiceert deze in een eigen rate finder op internet. OSA heeft geen werknemers in dienst en de financiële administratie is uitbesteed aan een administratiekantoor. KLG verzorgt de operationele en commerciële activiteiten van OSA. [verweerder] is commercieel directeur van OSA. OSA heeft vijf expediteurs die als havenagent optreden om voor lokale verhuisbedrijven boekingen te doen. KLG treedt als zodanig op voor de Nederlandse markt. Als gevolg van de overname van KLG door Sinotrans, zal KLG vanaf 29 februari 2020 geen lid meer zijn van OSA. Aangezien KLG jegens [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, kan KLG zich niet op het overeengekomen concurrentiebeding beroepen. [verweerder] heeft zich de afgelopen 20 jaar gespecialiseerd in de verhuis- en meubelindustrie en zonnepanelen. Hij is aldus aangewezen op de markt waarop ook KLG opereert. De door OSA met KLG gesloten overeenkomst eindigt per de datum waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt. Er is aldus aanleiding om te bepalen dat het relatiebeding niet geldt voor de klanten, opdrachtgevers en agenten die OSA bij de indiensttreding van [verweerder] bij KLG heeft ingebracht. Dit betreft de relaties die zijn genoemd in het als productie 21 aan het verweerschrift gehechte overzicht. Bij KLG houden [werknemer 1] , [werknemer 2] en [werknemer 3] zich bezig met de operationele activiteiten voor OSA. Aan hun werkzaamheden komt een einde wanneer de arbeidsovereenkomst met [verweerder] eindigt. Het in de arbeidsovereenkomst met [verweerder] opgenomen ronselbeding behoort niet voor hem te gelden. [verweerder] heeft ten onrechte de hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto op 7 november 2019 moeten inleveren. KLG dient deze auto voor de resterende duur van het dienstverband aan hem ter beschikking te stellen dan wel als compensatie voor vervangend vervoer aan [verweerder] te betalen een bedrag ad €1.500,= per vier weken.
2.5
De kantonrechter overweegt het volgende.
2.6
Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in het geding gebrachte producties staat, voor zover van belang, het volgende vast. [verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1962, is op 18 mei 2016 in de functie van managing director KLG Europe Rotterdam bij haar in dienst getreden tegen een salaris ad € 10.225,= bruto per 4 weken exclusief vakantietoeslag. Deze overeenkomst duurt tot op heden voort. [verweerder] heeft in januari 2018 via de groepsapp van het Rotterdamse personeel van KLG, met kennelijk de intentie om vermakelijk te zijn, een video verspreid met een uiterst discriminerende en kwetsende boodschap, als gevolg waarvan één van de medewerkers van KLG zich, ondanks de excuses die [verweerder] hiervoor (onder meer) hem heeft gemaakt, genoodzaakt heeft gezien om zijn arbeidsovereenkomst met KLG te beëindigen, omdat hij zich vanwege dit incident niet langer in staat achtte om nog verder met [verweerder] samen te werken. Vast staat verder dat KLG [verweerder] op 7 november 2019 op non-actief heeft gesteld. Gelet op de als producties 9 en 10 aan het verzoekschrift gehechte e-mailberichten van [CEO] (CEO bij KLG) en hetgeen KLG aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd, heeft zij dat kennelijk gedaan omdat zij van oordeel was dat [verweerder] moeizaam communiceert en samenwerkt met haar personeel, dat hij geen sturing geeft, dat hij zich niet als leider gedraagt en geen invulling geeft aan zijn voorbeeldfunctie binnen de onderneming, dat hij eigenzinnig is en niet is te coachen, dat hij ongepast gedrag vertoont, dat hij niet openstaat voor suggesties en kritiek en zonder zelfreflectie is, dat hij zijn geheimhoudingsverplichting heeft geschonden en dat hij de gezondheid van zijn medewerkers in gevaar heeft gebracht, terwijl hij zich, ondanks de hem gegeven waarschuwing en de hem geboden coaching, niet verbetert. KLG stelt dat zij, kennelijk na de schorsing van [verweerder] , voorts het volgende heeft vastgesteld. In 2017 heeft [verweerder] opdracht gegeven aan [aannemer] om elektrotechnische werkzaamheden uit te voeren in het kantoor en het warehouse van KLG te Rotterdam. In dezelfde periode heeft hij [aannemer] gevraagd om soortgelijke werkzaamheden uit te voeren in zijn woning te [woonplaats] . Op 29 november 2019 heeft [aannemer] een voorschotfactuur ad € 5.000,= exclusief btw verzonden aan KLG, welke factuur KLG heeft voldaan. Na de afronding van de werkzaamheden voor zowel KLG als [verweerder] privé heeft [verweerder] op 28 februari 2018 te 14.06 uur via zijn zakelijke e-mail de eindfacturen ontvangen voor zowel KLG als voor hem privé. Op de aan KLG gerichte eindfactuur was het betaalde voorschot ad € 5.000,= in mindering gebracht. KLG diende aldus nog te voldoen een bedrag ad € 20.174,52. [verweerder] had op de aan hem gerichte factuur te betalen een bedrag ad € 8.567,= exclusief btw. Naar aanleiding van deze facturen heeft [verweerder] contact opgenomen met [aannemer] . Hij heeft hem voorgesteld om het door KLG betaalde voorschot niet te verrekenen met de aan KLG gerichte factuur, maar om dat in mindering brengen op de aan hem gerichte factuur. [aannemer] heeft hieraan gevolg gegeven. Op dezelfde dag ontving [verweerder] te 14.31 uur de herziene facturen. De aan KLG gerichte factuur was met een bedrag ad € 5.000,= verhoogd en de aan [verweerder] gerichte factuur was met hetzelfde bedrag verlaagd. [verweerder] heeft de gewijzigde, aan KLG gerichte factuur voor akkoord geparafeerd en aan de afdeling Finance van KLG gestuurd met het verzoek om te betalen, hetgeen vervolgens is gebeurd. Gebleken is volgens KLG verder dat [verweerder] opdracht heeft gegeven tot de betaling van de gewijzigde eindfactuur terwijl hij wist of behoorde te weten dat hierop voor een bedrag ad € 3.995,98 exclusief btw materialen en werkzaamheden stonden vermeld die betrekking hadden niet op KLG, maar op zijn eigen woning. In zijn e-mailbericht d.d. 10 januari 2020 heeft [aannemer] hierover aan KLG geschreven dat [verweerder] hem (of zijn personeel) opdracht heeft gegeven om deze kosten op de meerwerklijst van KLG toe te voegen. Ter onderbouwing van deze feiten beroept KLG zich op de documenten die zij als de producties 23 tot en met 30 in het geding heeft gebracht. [verweerder] heeft de door KLG gestelde feiten betwist. Daartoe voert hij aan dat de door KLG gestelde feiten een strafbaar feit opleveren, waaraan zowel hij als [aannemer] zich zouden hebben schuldig gemaakt. Het bewijs van dat strafbare feit is niet geleverd met enkel de verklaring van [aannemer] . De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] de hier aan de orde zijnde feiten hiermee onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Daarbij is van belang dat voor de door KLG gestelde feiten niet alleen steun is te vinden in het e-mailbericht d.d. 10 januari 2020 van [aannemer] (productie 30 van KLG) maar ook in de andere hierop betrekking hebbende bewijsstukken. De zojuist bedoelde, door KLG gestelde feiten worden daarom als vaststaand aangenomen.
2.7
Uit de zojuist met betrekking tot de facturen van [aannemer] vastgestelde feiten volgt dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodanig dat van KLG in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Die overeenkomst zal daarom, nu niet is gebleken van een of meer opzegverboden als bedoeld in artikel 7:671b BW, worden ontbonden per (artikel 7:671b lid 8 sub b BW) 1 maart 2020. Het verzoek van [verweerder] , om KLG te veroordelen om hem de transitievergoeding te betalen, komt niet voor toewijzing in aanmerking nu de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van het ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] (artikel 7:673 lid 7 sub c BW). Feiten en omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat hem die vergoeding toch geheel of gedeeltelijk is toe te kennen (artikel 7:673 lid 8 BW) zijn niet (voldoende) gebleken. Nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van KLG, komt de door [verweerder] verzochte billijke vergoeding eveneens niet voor toewijzing in aanmerking.
2.8
KLG heeft [verweerder] , mede in aanmerking genomen de met betrekking tot de facturen van [aannemer] vastgestelde feiten, terecht op non-actief gesteld. Het feit dat de zojuist bedoelde feiten eerst aan KLG bekend zijn geworden nadat zij tot zijn op non-actiefstelling heeft besloten, doet dit niet anders zijn, nu ook deze feiten betrokken kunnen worden bij de beantwoording van de vraag of KLG [verweerder] op non-actief heeft mogen stellen. Dit leidt, in samenhang met het bepaalde in artikel 1.2 van Bijlage B (
Aanvullende arbeidsvoorwaarden i.v.m. het ter beschikking stellen van een auto) bij de arbeidsovereenkomst tussen partijen, tot de conclusie dat KLG de door haar aan [verweerder] ter beschikking gestelde auto wegens zijn op non-actiefstelling heeft mogen innemen. Het verzoek van [verweerder] om KLG te veroordelen tot afgifte van de bedrijfsauto voor de resterende duur van het dienstverband en tot de betaling van € 1.500,= per vier weken vanaf 7 november 2019 tot de datum van afgifte van de auto, komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
2.9
KLG heeft ter terechtzitting verklaart dat zij [verweerder] niet houdt aan het overeengekomen concurrentiebeding (artikel 13 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen). Bij het verzoek van [verweerder] , om vast te stellen dat de werkzaamheden voor OSA niet vallen onder het concurrentiebeding, heeft hij daarom geen belang meer. [verweerder] zal KLG immers aan de verklaring mogen houden. Het zelfde geldt met betrekking tot het verzoek van [verweerder] om het concurrentiebeding te vernietigen of te matigen.
2.1
Artikel 14 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen bepaalt dat het de werknemer is verboden om, zonder schriftelijke toestemming van de werkgever, gedurende 3 jaar na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op enigerlei wijze, direct of indirect, contacten te onderhouden met en/of werkzaam te zijn voor de klanten van de werkgever. Als klanten gelden volgens dit beding die bedrijven die als zodanig in de administratie van een van de bedrijven behorend bij KLG Europe Group voorkomen. Tot de groep van bedrijven waarop het relatiebeding ziet, behoort onder meer OSA. Blijkens de door [verweerder] als productie 3 bij het verweerschrift in het geding gebrachte overeenkomst is KLG immers, vanaf omstreeks de indiensttreding van [verweerder] bij KLG, voor OSA de in die overeenkomst genoemde diensten gaan verrichten tegen de door OSA aan KLG te betalen vergoedingen. Het feit dat het [verweerder] zelf is geweest die OSA tot klant van KLG heeft gemaakt, doet dit niet anders zijn. Het feit dat het [verweerder] is toegestaan om gedurende de looptijd van zijn arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn voor OSA, leidt evenmin tot die conclusie, omdat daarmee alleen is voorzien in de situatie waarin hij voor KLG werkzaam is, terwijl het hier aan de orde zijnde relatiebeding ziet op de periode waarin hij niet langer voor KLG werkzaam is. Voor zover juist is dat OSA de als productie 19 aan het verweerschrift gehechte overeenkomst met KLG heeft gesloten – zoals [verweerder] stelt en KLG gemotiveerd heeft betwist – en OSA die overeenkomst op grond van artikel 8 heeft mogen opzeggen tegen 29 februari 2020, leidt ook dat niet tot een andere conclusie, omdat daarmee de als productie 3 aan het verweerschrift gehechte overeenkomst niet is beëindigd, terwijl evenmin is gebleken dat die overeenkomst is opgezegd. Het verzoek van [verweerder] om vast te stellen dat de werkzaamheden voor OSA niet vallen onder het relatiebeding, komt op grond van het vorenstaande niet voor toewijzing in aanmerking. Het verzoek om dit beding te vernietigen, komt evenmin voor toewijzing in aanmerking, ook niet voor zover het gaat om klanten die [verweerder] bij zijn indiensttreding bij KLG heeft ingebracht, omdat het evident is dat KLG bij het relatiebeding, vanwege haar concurrentiepositie, belang heeft en [verweerder] , nu KLG hem niet houdt aan het concurrentiebeding, daardoor niet onbillijk wordt benadeeld. De periode waarvoor het relatiebeding geldt, is echter te ruim. De bij dat beding betrokken belangen moeten geacht worden voldoende te zijn beschermd indien deze periode wordt beperkt tot twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de arbeidsovereenkomst van [verweerder] eindigt.
2.11
Aangezien KLG [verweerder] niet houdt aan het concurrentiebeding en het relatiebeding zal worden gematigd zoals zojuist is aangegeven, komt het verzoek van [verweerder] , om hem voor de duur van drie jaar een vergoeding toe te kennen ad € 12.695,99 bruto per maand, niet voor toewijzing in aanmerking. [verweerder] moet, gelet op zijn ervaring in staat worden geacht werk te vinden of te genereren.
2.12
Artikel 16 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen bepaalt dat het de werknemer gedurende 2 jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst niet is toegestaan om (kort samengevat) bij KLG in dienst zijnde personen in dienst te nemen. Aangezien het evident is dat KLG een redelijk belang heeft bij het behoud van haar personeel, komt het verzoek van [verweerder] om dit beding te vernietigen, niet voor toewijzing in aanmerking.
2.13
KLG dient bij het einde van het dienstverband een correcte eindafrekening op te stellen. Tussen partijen is niet in discussie dat bij de opstelling van de eindafrekening rekening is te houden met een verlofsaldo van 49 dagen per 31 december 2019 en dat dit saldo met 2,54 dagen moet worden verhoogd voor elke maand dat de arbeidsovereenkomst na 31 december 2019 voortduurt. Met de waarde van de bedrijfsauto is bij het opstellen van de eindafrekening geen rekening te houden. Aanleiding te veronderstellen dat KLG geen juiste eindafrekening zal opstellen, is er niet. Bij het verzoek, strekkende tot de veroordeling van KLG om daartoe over te gaan, heeft [verweerder] daarom geen belang. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
2.14
[verweerder] is de partij die bij deze beschikking in het ongelijk wordt gesteld. Hij wordt om die reden veroordeeld in de kosten van de procedures.

3.De beslissing

De kantonrechter:
Op het verzoek van KLG:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen en bepaalt dat deze eindigt per 1 maart 2020;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van de procedure, welke kosten tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad € 1.081,00, waarin begrepen een bedrag ad € 960,= voor salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Op de verzoeken van [verweerder] :
bepaalt dat het in artikel 14 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen opgenomen relatiebeding geldt voor de duur van twee jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst eindigt;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van de procedure, welke kosten tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad € 960,= voor salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Nijenhuis, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020.